Inflatie

Inflatie
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 75 min

Onderdelen in deze les

Inflatie

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we leren?
  • We weten wat inflatie is.
  • We weten wat koopkracht is.
  • We kennen het verschil tussen vormen van inflatie.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Welke twee omschrijvingen van het begrip inflatie zijn juist?
Taalsteun
Spreekwoord:
in iemands kielzog varen (=het net zo doen als iemands voorganger)
A
Een gemiddelde prijsstijging
B
Een gemiddelde prijsdaling
C
Het geld wordt meer waard
D
Het geld wordt minder waard

Slide 4 - Quizvraag

  • Stel dat je met vier vrienden in de snackbar gaat eten en jij trakteert. Je hebt €10,- bij je en een portie bitterballen (met mosterd!) kost €2,-. Je kan dus vijf portie bitterballen bestellen en hebt precies genoeg geld voor jezelf en je vier vrienden (€10 : €2 = 5 porties).
  • Een jaar later zit je met je vier vrienden in dezelfde snackbar en heb je weer €10,- bij je. Omdat de prijzen van ragout omhoog gegaan zijn, vraagt de snackbar nu €2,50 voor een portie bitterballen. Er is dus sprake van kosteninflatie. Met diezelfde €10,- kan je nu nog maar 4 portie bitterballen kopen (€10 : €2,50 = 4 porties).
Taalsteun
Ragout is een gerecht dat bestaat uit eerder gegaarde stukjes gesneden vlees, gevogelte of vis in een gekruide saus.

Slide 5 - Tekstslide

Vormen van inflatie
Kosteninflatie
Meer kosten
Bijvoorbeeld: loon, ingrediënten, misoogst
Vormen van inflatie
Bestedingsinflatie
- Veel vraag naar producten
- Weinig aanbod van producten
Winstinflatie
- Bedrijf wilt meer winst maken
- Veel vraag naar producten
- Monopoly
- BTW verhoging

Geïmporteerde inflatie
Producten of grondstoffen van het buitenland worden duurder.

Taalsteun
Inflatie betekent letterlijk opblazen.

Slide 6 - Tekstslide

De lonen stijgen, dit berekenen bedrijven door. Hierdoor stijgen de verkoopprijzen.
A
Kosteninflatie
B
Bestedingsinflatie
C
Geïmporteerde inflatie
D
Winstinflatie

Slide 7 - Quizvraag

Doordat werknemers meer loon krijgen gaan ze meer kopen. Hierdoor stijgen de prijzen.
A
Kosteninflatie
B
Bestedingsinflatie
C
Geïmporteerde inflatie
D
Winstinflatie

Slide 8 - Quizvraag

  • Lonen (nominaal inkomen)
  • Prijzen (inflatie/deflatie of CPI)
  • Koopkracht (reële inkomen)

Formule:
Koopkracht % = lonen % - inflatie %

Berekening:
4,5% - 3% = 1,5% dus gestegen

Prijscompensatie
Als de lonen evenveel stijgen
als de prijzen.
Koopkracht
4,5%
3%
1,5%

Slide 9 - Tekstslide

Opdracht 1

De inflatie is 2,5%.
De lonen stijgen met 4%.
Met hoeveel procent is de koopkracht gestegen/gedaald?
A
1,5% gestegen
B
6,5% gestegen
C
1,5% gedaald
D
6,5% gedaald

Slide 10 - Quizvraag

Opdracht 2

De lonen stijgen met 1,5%.
De inflatie is 2%.
Met hoeveel procent is de koopkracht gestegen/gedaald?
A
0,5% gestegen
B
3,5% gestegen
C
0,5% gedaald
D
3,5% gedaald

Slide 11 - Quizvraag

Koopkracht
Gevolgen van inflatie

Inflatie wordt vaak gezien als een slecht ding, omdat alles duurder wordt. Een lage inflatie is echter goed voor de economie. Wanneer je geld steeds iets minder waard wordt, zal je sneller producten gaan kopen. Als je namelijk langer wacht, kun je minder kopen voor hetzelfde geld.

Als de inflatie heel hoog is en de lonen niet meestijgen, gaat de koopkracht van consumenten omlaag. De prijzen gaan dan snel omhoog en mensen verdienen niet meer geld. Hierdoor kunnen mensen minder dingen kopen en gaan producenten minder produceren.

Slide 12 - Tekstslide

Opdracht 3
Als de lonen meer stijgen dan de prijzen dan ... de koopkracht.
A
Stijgt
B
Daalt

Slide 13 - Quizvraag

Opdracht 4
Als de prijzen meer stijgen dan de lonen dan ........ de koopkracht.
A
Stijgt
B
Daalt

Slide 14 - Quizvraag

Aan de slag
  1. Open AmeRijck commercieel H5. Prijzen
  2. Open opdracht 5.1 Op de eilanden is alles duur
  3. Lees het interview met Coen Konijn
  4. Beantwoord de eerste 4 vragen

Slide 15 - Tekstslide

Inflatie betekent:
A
de prijzen van goederen en diensten gemiddeld dalen.
B
de prijzen van goederen en diensten gemiddeld stijgen.
C
alle goederen en diensten goedkoper worden.
D
alle goederen en diensten duurder worden.

Slide 16 - Quizvraag

Noem 1 van de vormen of 1 oorzaak van inflatie.

Slide 17 - Open vraag

Extra opdracht 1

Vorig jaar verdiende je in totaal € 1.680 met je bijbaan. Dit jaar steeg je inkomen naar € 1735,44. De inflatie is 0,9%. Bereken hoeveel procent je reële loonstijging is.

Slide 18 - Open vraag

Extra opdracht 2

Het maandinkomen van Jacques was vorig jaar € 2.114,45. Dit jaar is zijn loon verhoogd naar € 2.180. De inflatie is dit jaar 2,3%. Bereken of zijn reële inkomen is gestegen of gedaald. Schrijf je berekening op.

Slide 19 - Open vraag