Crisis 2.1

Lesbrief Crisis    -     Hoofdstuk 2
2.1 arbeidsdeling en arbeidsproductiviteit
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Lesbrief Crisis    -     Hoofdstuk 2
2.1 arbeidsdeling en arbeidsproductiviteit

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoel
Aan het eind van de les kan je
- uitleggen dat specialisatie ruil nodig maakt;
- uitleggen wat transactiekosten zijn;
- uitleggen wat het verschil is tussen directe ruil en indirecte  ruil;
- uitleggen wat de 3 functies van geld zijn.
-uitleggen wat het verschil is tussen de nominale en intrinsieke waarde van geld

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Specialisatie maakt ruil nodig
Anja heeft alleen maar schapen
Karel heeft alleen maar brood
Hassan heeft alleen maar groente

Als Karel vlees op zijn brood wil, zal hij een brood moeten ruilen met een schaap van Anja.

Slide 4 - Tekstslide

Transactiekosten
Hoeveel brood is een schaap waard?

Transactiekosten: alle moeite die je moet doen om een ruil tot stand te laten komen. Dit kan gemeten zijn in geld maar ook in tijd

Slide 5 - Tekstslide

timer
0:30
Welke transactiekosten heb je bij het kopen van een scooter?

Slide 6 - Woordweb

Directe ruil vs. Indirecte ruil
Directe ruil: Goederen tegen goederen, ruil in natura.


Indirecte ruil: ruilen met geld als ruilmiddel.

Slide 7 - Tekstslide

Directe ruil
Indirecte ruil
Brood → groente
Brood → geld → groente

Slide 8 - Sleepvraag

Geld... is dit te vertrouwen?
Hoe is geld als betaalmiddel tot stand gekomen?

Kijk de volgende video.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

Intrinsieke waarde
Nominale waarde

Slide 11 - Tekstslide

Geld is vertrouwen
Vertrouwen is onwijs belangrijk
(Fudiciair geld)

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Functies van geld
Geld heeft drie functies:
  • De ruilfunctie
  • De rekenfunctie
  • De oppotfunctie (sparen)

Slide 14 - Tekstslide

Chartaal geld: tastbaar geld, de munten en biljetten.
Giraal geld: onzichtbaar geld, geld op je betaalrekening
Twee soorten geld:

Slide 15 - Tekstslide

Betaalmiddelen

- munten, bankbiljetten
- pinpas
- creditcard
- acceptgiro


Slide 16 - Tekstslide

De ruilfunctie
De rekenfunctie
De oppotfunctie
Je koopt een auto
Je rekent hoeveel appels één banaan waard is
Je legt een spaarpot met geld onder je bed voor later

Slide 17 - Sleepvraag

de intrinsieke waarde is de waarde van geld die op het biljet/munt staat
A
waar
B
niet waar

Slide 18 - Quizvraag