V3. Crisis. H2.1. Wie maakt wat en hoe betaal je ervoor?

Hoofdstuk 2
2.1 arbeidsdeling en arbeidsproductiviteit
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 2
2.1 arbeidsdeling en arbeidsproductiviteit

Slide 1 - Tekstslide

Broden
Schapen
Groente
Anja
10
3
20kg
Karel
30
1
10kg
Hassen
20
2
30kg
Wie gaat zich waar in specialiseren?
Anja
Karel
Hassan

Slide 2 - Sleepvraag

Leerdoel
Aan het eind van de les kan je
- uitleggen dat specialisatie ruil nodig maakt;
- uitleggen wat transactiekosten zijn;
- uitleggen wat het verschil is tussen directe ruil en indirecte ruil;
- uitleggen wat de 3 functies van geld zijn.

Slide 3 - Tekstslide

Specialisatie maakt ruil nodig
Anja heeft alleen maar schapen
Karel heeft alleen maar brood
Hassan heeft alleen maar groente

Als Karel vlees op zijn brood wil, zal hij een brood moeten ruilen met een schaap van Anja.

Slide 4 - Tekstslide

Transactiekosten
Hoeveel brood is een schaap waard?

Transactiekosten: alle moeite die je moet doen om een ruil tot stand te laten komen.

Slide 5 - Tekstslide

timer
0:30
Welke transactiekosten heb je bij het kopen van een scooter?

Slide 6 - Woordweb

Directe ruil
Indirecte ruil
Brood → groente
Brood → geld → groente

Slide 7 - Sleepvraag

Direct ruil Vs. Indirecte ruil
Directe ruil: Goederen tegen goederen, ruil in natura.


Indirecte ruil: ruilen met geld als ruilmiddel.

Slide 8 - Tekstslide

Wat kunnen we nog meer met geld?
3 functies van geld:
  1. Ruilmiddel
  2. Rekenmiddel: prijzen vergelijken
  3. Spaarmiddel: geld bewaren voor later.

Slide 9 - Tekstslide

Wat waren de belangrijkste
woorden vandaag?

Slide 10 - Woordweb

Zelfstandig aan het werk
Lezen: paragraaf 2.1

Maken: opgave 2.1 t/m 2.11

Lever je gemaakte werk in in classroom.


Slide 11 - Tekstslide