vragend voornaamwoord, betrekkelijk voornaamwoord en onbepaald voornaamwoord

Vragend voornaamwoord, 
Betrekkelijk voornaamwoord en Onbepaald voornaamwoord
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Vragend voornaamwoord, 
Betrekkelijk voornaamwoord en Onbepaald voornaamwoord

Slide 1 - Tekstslide

Vragende voornaamwoorden

Vragen naar mensen (personen), begrippen, dieren dingen of verschijnselen. Onder meer de volgende woorden kunnen als vragen voornaamwoord worden gebruikt. 

Wie - Wat - Welk(e) - Wat voor (een)

Slide 2 - Tekstslide

Betrekkelijke voornaamwoorden
Kunnen verwijzen naar een woord dat eerder in de zin genoemd is. Het woord waarnaar verwezen wordt, noemen we het Antecedent
voorbeeld: Het boek dat  ik lees, is spannend (antecedent: het boek) 

Betrekkelijke voornaamwoorden met een ingesloten antecedent zijn: 
degene die en dat wat 
voorbeeld: Dat wat je doet, moet je goed doen. (betrekkelijk voornaamwoord en antecedent: dat wat

Slide 3 - Tekstslide

Onbepaalde voornaamwoorden
Gebruik je wanneer je niet precies weet wie of wat er bedoeld wordt. Ze geven soms slechts een vage aanduiding van personen en zaken. 
'HET' is altijd een onbepaald voornaamwoord in zinnen als: 
1. Het regent 
2. Het stormt
Onbepaalde voornaamwoorden zijn: 
men - niemand - iemand - iedereen - een of andere - (een) zekere - geen - niets - iets - wat - het.

Slide 4 - Tekstslide

Wat is het vragend voornaamwoord in deze zin?:
'Wat voor een puzzel maak jij?'
A
Wat
B
Jij
C
Wat voor
D
Wat voor een

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het vragend voornaamwoord in deze zin?:
'Weet jij welk boek ik het leukst vind?'
A
Welk
B
Weet jij
C
Weet
D
Vind

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord in deze zin?:

'Degene die zijn werk niet bij zich heeft, komt er niet in.'
A
Degene
B
Zijn
C
Die
D
Degene die

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het antecedent in deze zin?:

'Degene die zijn werk niet bij zich heeft, komt er niet in.'
A
Degene
B
Zijn
C
Die
D
Degene die

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord en het antecedent in deze zin?:

'De vrouw die mij heeft geholpen, was aardig.'

Slide 9 - Open vraag

Wat is het onbepaald voornaamwoord in deze zin?:

'Marleen heeft een of andere loterij gewonnen.'

A
Een of andere
B
Een
C
Heeft
D
Andere

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het onbepaald voornaamwoord in deze zin?:

'Het waait en het sneeuwt ook.'

A
Het
B
Het waait
C
Het, het
D
Het sneeuwt

Slide 11 - Quizvraag