V3_Studyflow Werkwoordspelling W3.1 + 3.2

Werkwoorden 
W3.1 Spelling van de persoonsvorm
W3.2 Moeilijke werkwoorden
W3.3 Engelse werkwoorden
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Werkwoorden 
W3.1 Spelling van de persoonsvorm
W3.2 Moeilijke werkwoorden
W3.3 Engelse werkwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Werkwoorden 
W3.1 Spelling van de persoonsvorm
- Werkwoorden in de tegenwoordige en de verleden tijd;
- Voltooid deelwoord;
- Voltooid en onvoltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord;
- Sterke werkwoorden;
- Je kunt de verschillende problemen die je tegen kunt komen bij het vervoegen van werkwoorden zelfstandig oplossen.

Slide 2 - Tekstslide

Herhaling 

Slide 3 - Tekstslide

Vanmiddag (beantwoorden) ik je e-mail over de laatste vorderingen.

A
benatwoordt
B
beantwoord

Slide 4 - Quizvraag

(Onthouden) je de code van de kluis?



A
onthoud
B
onthoudt

Slide 5 - Quizvraag

(Verraden) mijn geheimen niet, anders komt het je duur te staan!




A
verraadt
B
verraad
C
verrad
D
verradt

Slide 6 - Quizvraag

Jouw gedrag (veranderen) de sfeer in dit huis.





A
veranderdt
B
veranderd
C
verandert

Slide 7 - Quizvraag

Wat moet ik doen als de auto onderweg ergens strandt?




A
stranden
B
strand
C
strandt

Slide 8 - Quizvraag

Wat (gebeuren) er hier in vredesnaam?




A
gebeurdt
B
gebeurt
C
gebeurd
D
gebeuren

Slide 9 - Quizvraag

Joost (schrobben) de hele ochtend de douche.



A
schrobde
B
schrobte
C
schrobdde
D
schrobtte

Slide 10 - Quizvraag

Het (afbranden) huis.


A
afgebranden
B
afgebrandde
C
afgebrande

Slide 11 - Quizvraag

Het (verzwijgen) verleden.

A
verzwegen
B
verzwegende
C
verzwegendde

Slide 12 - Quizvraag

De (stelen) ........ auto werd kilometers verderop teruggevonden.

Slide 13 - Open vraag

De kinderen gooiden de netjes (opvouwen) ..... kleding door de winkel.



Slide 14 - Open vraag

Hij (beweren) ........ dat hij alles (bepalen) .........


Slide 15 - Open vraag

Hij zegt dat zij dat beweert.
Wij hebben zoiets nooit beweerd.
Wat is het verschil tussen 'beweren' in de 1e en 2e zin?

Slide 16 - Open vraag

Werkwoorden 
W3.2 Moeilijke werkwoorden

Met een vast voorzetsel
Wederkerende werkwoorden

Slide 17 - Tekstslide

Wat is er fout in deze zin?

Slide 18 - Tekstslide

zich irriteren aan = fout
Zich ergeren aan (wederkerend ww + vast voorzetsel)
Hij ergert zich aan zijn docent.
Irriteren
Zijn docent irriteert hem mateloos.

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

'Boom dreigt met omvallen.'
Verbeter het kopje van dit artikel.

Slide 21 - Open vraag

Werkwoorden met vaste vz
dreigen met > 
Mijn moeder dreigt met huisarrest als ik weer te laat thuis kom.





Slide 22 - Tekstslide

Werkwoorden met vaste vz
rekenen op > Ik reken op jouw medewerking vanmiddag.
houden van > Ik houd van lange dagen luieren aan het strand.
abonneren op > Mijn opa is geabonneerd op zeven tijdschriften.

Slide 23 - Tekstslide

Werkwoorden met vaste vz
Het voorzetsel bepaalt de betekenis van een werkwoord:
aandacht besteden aan > Hij besteedt weinig aandacht aan zijn huiswerk.
aandacht hebben voor > Zij heeft aandacht voor hem.
aandacht vestigen op > De auteur vestigt veel aandacht op zijn nieuwe boek.

Slide 24 - Tekstslide

De leraar besteedt aandacht ...... complexe werkwoorden.
A
aan
B
voor
C
op

Slide 25 - Quizvraag

De leerlingen
hebben aandacht ..... andere zaken.
A
aan
B
voor
C
op

Slide 26 - Quizvraag

Ze vestigen hun aandacht ..... twee
leerlingen die buiten ruzie maken.
A
aan
B
op
C
voor

Slide 27 - Quizvraag

De bestuurder van de auto is aansprakelijk .... alle schade.
A
in
B
tegen
C
voor
D
op

Slide 28 - Quizvraag


Omdat je fiets is beschadigd, kun je aanspraak maken ..... een vergoeding.

A
in
B
tegen
C
voor
D
op

Slide 29 - Quizvraag

Op dit schilderij gaat de kleur groen langzaam over .... de kleur blauw.
A
in
B
tot
C
op

Slide 30 - Quizvraag

We gaan nu over ..... een ander onderwerp.
A
in
B
tot
C
op

Slide 31 - Quizvraag

Laten we liever overgaan .... de orde
van de dag.
A
in
B
tot
C
op

Slide 32 - Quizvraag

Ik geef de voorkeur ..... de duurdere zorgverzekering met meer dekking.
A
voor
B
tot
C
op
D
aan

Slide 33 - Quizvraag

Hij heeft weer eens voorkeur ...... een goedkopere oplossing.
A
voor
B
tot
C
op
D
aan

Slide 34 - Quizvraag

Wederkerende werkwoorden
Wederkerende werkwoorden hebben een verplicht wederkerend voornaamwoord bij zich >
Ik herinner me niets meer van wat je gisteren hebt verteld.
Ik vergis me eigenlijk nooit in de spelling van werkwoorden.


Slide 35 - Tekstslide

Wederkerende werkwoorden
Verplicht wederkerend werkwoord > je kunt het wederkerend voornaamwoord nooit vervangen door een ander woord. 
Toevallig wederkerend werkwoord > je kunt het wederkerend voornaamwoord wel vervangen door een ander woord. 


Slide 36 - Tekstslide

Wederkerende werkwoorden
Ik verbrand me aan de kachel.
Ik verbrand mijn vingers aan de kachel.

Toevallig of verplicht wederkerend werkwoord?


Slide 37 - Tekstslide

Wederkerende werkwoorden
Hij begeeft zich op dit moment ergens in het noorden van het land.


Toevallig of verplicht wederkerend werkwoord?


Slide 38 - Tekstslide

Wederkerende werkwoorden
enkelvoud
meervoud
eerste persoon
me
ons
tweede persoon
je
je
derde persoon
zich
zich

Slide 39 - Tekstslide

Joost sluit zich aan bij de klimaatactivisten.
In deze zin staat een:
A
verplicht wederkerend werkwoord
B
toevallig wederkerend werkwoord

Slide 40 - Quizvraag


Joost sluit zich aan bij de klimaatactivisten.

Het verplicht wederkerende hele ww is:
A
aansluiten
B
zich aansluiten bij
C
zich aansluiten
D
sluiten aan bij

Slide 41 - Quizvraag


A) Ik realiseer me dat je je zo voelt.
B) Ik realiseer dat je je zo voelt.
Welke zin is juist?
A
A
B
B

Slide 42 - Quizvraag


A) Ik realiseer me dat je je zo voelt.

A
Het wederkerend voornaamwoord = ik
B
Het wederkerend voornaamwoord = me
C
Het wederkerend voornaamwoord = je
D
Er staat geen wederkerend voornaamwoord in

Slide 43 - Quizvraag

Hij besefte zich dat het allemaal een grote leugen was. > verbeter deze zin.

Slide 44 - Open vraag

U past ..... goed aan in uw nieuwe baan.
A
je
B
u
C
zich
D
me

Slide 45 - Quizvraag

Maak een zin in de verleden tijd, 2e persoon enkelvoud, met het wederkerende ww met vast vz: 'zich verheugen op'.

Slide 46 - Open vraag

Maak een zin in de verleden tijd, 1e persoon meervoud, met een werkwoord met vast voorzetsel (dat we in deze les nog niet behandeld hebben).

Slide 47 - Open vraag

Maak Studyflow W3.2
Studyflow W3.1 moet afgerond zijn!
Succes!

Slide 48 - Tekstslide