28/9 LnH overhalen + tekst lezen

Welkom LnH!
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 24 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 100 min

Onderdelen in deze les

Welkom LnH!

Slide 1 - Tekstslide

Planning 28/9
  • stillezen + woorden noteren
  • nakijken blz. 115 opdracht 1, 2, 4 
  • spreekopdracht met eigen tekst
  • tijd over: NOS Jeugdjournaal

Slide 2 - Tekstslide

woordentoets donderdag 12/10
  • Leren: 20 woorden uit Kern en 20 woorden die op het bord stonden (na het lezen)

  • De toets bestaat uit 4 delen:
  • 1. Woorden met betekenissen bij elkaar zoeken
  • 2. Zelf de betekenis achter de woorden schrijven
  • 3. Woorden invullen in zinnen
  • 4. Een goede zin maken met een moeilijk woord

Slide 3 - Tekstslide

stillezen
  • Schrijf moeilijke woorden op in je schrift. 
timer
15:00

Slide 4 - Tekstslide

Moeilijke woorden opschrijven

Slide 5 - Tekstslide

Kern blz. 114 spreekvaardigheid
  • gunnen= iets geven uit welwillendheid
  • gunfactor=het totaal aan omstandigheden dat ervoor zorgt dat iemand iets graag krijgt of heeft. 
  • Voorbeeld: de gunfactor van een verkoper zijn de persoonlijke omstandigheden van de verkoper die ervoor zorgen dat klanten graag bij hem kopen.
  • Je vindt vaak mensen sympathiek (=aardig) die op jou lijken

Slide 6 - Tekstslide

Concessies doen
Soms word je het samen niet eens. Dan wil je allebei niet hetzelfde. Je moet dan concessies doen = een van de twee geeft iets op om tot een oplossing te komen.
Nederlands gezegde: water bij de wijn doen = zijn voorwaarden minder streng stellen.

Slide 7 - Tekstslide

Woorden Kern blz. 114 leren
aan de man brengen = verkopen
bedenkingen hebben = bezwaren of twijfels hebben
concessie= wat je opgeeft of toegeeft om tot een oplossing te komen
constructief = opbouwend
doordrongen zijn = bewust zijn van
heimelijk= in het geheim
in zee gaan met = met iemand samenwerken
tegemoetkomen = een beetje toegeven
water bij de wijn doen = een compromis sluiten
welwillend = met goede bedoelingen


Slide 8 - Tekstslide

nakijken Kern blz. 115
  • opdracht 1, 2 en 4

Slide 9 - Tekstslide

Opdracht: tekst bespreken in groepje van 3 of 4 leerlingen
  • Je krijgt van mij een klein blaadje.
  • Schrijf daarop de drie punten die jij wil op de nieuwe ISK. 
  • Schrijf erachter waarom jij dat wil. (=argumenten)

Slide 10 - Tekstslide

Opdracht: tekst bespreken in groepje van 3 of 4 leerlingen
Je hebt een tekst geschreven over drie dingen die jij wilt op de nieuwe ISK.
Je klasgenoten in je groepje zijn de mensen die het geld hebben voor de nieuwe ISK.
Je gaat jouw ideeën op een enthousiaste manier aan hen vertellen.
Probeer hen te overtuigen dat jij de beste ideeën hebt.
Probeer hen over te halen dat zij met het geld jouw ideeën gaan uitvoeren. (=doen, maken)

Het groepje kiest wie de beste ideeën kon vertellen.

Slide 11 - Tekstslide

Jeugdjournaal
We kijken het Jeugdjournaal. 


Slide 12 - Tekstslide

synoniemen/antoniemen 
  • Als een woord eenzelfde betekenis heeft, wordt dat een synoniem genoemd.
  • Voorbeeld: portemonnee-portefeuille, beker-mok
  • Een tegenstelling wordt ook wel een antoniem genoemd.
  • Voorbeeld: goed - fout, moeilijk - makkelijk
  • Opdracht: Schrijf zoveel mogelijk tegenstelling op in 2 minuten.

Slide 13 - Tekstslide

opdracht 
  • Schrijf zoveel mogelijk tegenstellingen op in 2 minuten.
timer
2:00

Slide 14 - Tekstslide

Verder met tekst schrijven

Slide 15 - Tekstslide

Alinea 1: inleiding 
In alinea 1 schrijf je algemeen over het onderwerp van je tekst. Het onderwerp is het nieuwe gebouw voor de ISK. Schrijf in je inleiding bijvoorbeeld waarom er een nieuw gebouw moet komen. Schrijf nog niets over wat je in het middenstuk gaat schrijven. 
Elke alinea bestaat uit minimaal drie zinnen.

TIps:
  • Begin niet elke zin op dezelfde manier. Begin bijvoorbeeld niet elke keer met het onderwerp.
  • Probeer verschillende woorden of synoniemen te gebruiken. Schrijf dus niet elke keer 'de ISK'. Schrijf ook een keer: 'de school',  'het gebouw' enz.

Kom bij mij langs als je twijfelt of je zinnen kloppen/goed zijn.



Slide 16 - Tekstslide

Het middenstuk: alinea 2-4
 In de 2e, 3e en 4e alinea (middenstuk) schrijf je over wat jouw wensen zijn wat er in het gebouw moet komen. Je begint elke alinea met een signaalwoord voor een opsommend verband.
Signaalwoorden voor een opsommend verband:
alinea 2: allereerst, ten eerste
alinea 3: ten tweede, ook, bovendien, daarnaast
alinea 4: ten derde, ook, bovendien, daarnaast
Je mag boven elke alinea in het middenstuk een tussenkopje plaatsen. (kort deelonderwerp)
Na het signaalwoord plaats je de persoonsvorm (werkwoord) om een goede zin te maken. Voorbeeld: Allereerst moet het gebouw midden in de stad komen.  Daarna leg je de eerste zin uit, je geeft een toelichting. Voorbeeld: Zo kunnen leerlingen in hun pauze of tussenuur makkelijk even naar de winkels.

Slide 17 - Tekstslide

het slot: alinea 5
 
Het slot  (5e alinea)begin je met een signaalwoord voor een samenvattend of concluderend verband. In het slot geef je geen nieuwe informatie, maar  schrijf je een samenvatting van de belangrijkste informatie uit het middenstuk. Je kunt hiervoor de eerste zin gebruiken van alinea 2-4.

Signaalwoorden waarmee je alinea 5 begint kunnen zijn:
  • samengevat, samenvattend, concluderend
  • Als je 'dus' wilt gebruiken, mag dat ook. Het woordje 'dus' gebruik je niet aan het begin van een zin, maar na het onderwerp en de persoonsvorm.
  • Voorbeeld: Er moet dus een mooi kleurrijk gebouw voor de ISK komen.

Slide 18 - Tekstslide

Wat lees/bekijk je voordat je een tekst gaat lezen?

Slide 19 - Tekstslide

Tekst orienterend lezen
Voordat je een tekst helemaal gaat lezen, ga je de tekst eerst oriënterend lezen. Dat betekent dat je de volgende dingen leest:
  • titel
  • tussenkopjes
  • bron (= waar de tekst uit komt, staat onderaan de tekst, bv. een krant)
  • Je kijkt ook naar de afbeeldingen (plaatjes) als die er zijn

Slide 20 - Tekstslide

vragen bij de tekst
1. Wat is het onderwerp van de tekst?
2. Hoeveel uur slaap jij ongeveer per nacht?
3. Hoe komt het dat veel jongeren te weinig slapen?
4. Wat doet de stof melatonine?
5. Schrijf kort (paar woorden per tip) de 5 tips op die de schrijver geeft om te zorgen dat je genoeg slaap krijgt.
6. Welke tip geeft de schrijver als je een lange dag hebt?

Slide 21 - Tekstslide

dagopening over gunnen 
Iemand iets gunnen=iets geven uit welwillenheid ->omdat je het graag wilt en omdat je iemand graag mag -> heel sympathiek vinden
Je zegt dan: 'Ik gun het jou.'

Slide 22 - Tekstslide

Vragen
  • Hoe zorg je ervoor dat je van iemand iets krijgt wat je wilt? (= dat iemand jou iets gunt)
  • Hoe zorg je ervoor dat iemand iets doet wat jij wilt? 

  • aardig zijn
  • ............
  • ............
  • ............
  • ............

Slide 23 - Tekstslide

Gebed
God, maak mij een werktuig van uw vrede
laat mij liefde brengen waar haat heerst
vergeving waar onrecht heerst
geloof waar twijfel is
hoop waar wanhoop is
licht waar duisternis is
Geef dat ik geen troost, begrip en liefde zoek,
maar troost, begrip en liefde geef
Want we ontvangen als we geven
we worden vergeven als we zelf vergeven
we worden tot eeuwig leven als we sterven.

Slide 24 - Tekstslide