Chemische bindingen HW

Chemische bindingen deel 1
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Chemische bindingen deel 1

Slide 1 - Tekstslide

Opdracht
Leg het PSE op je tafel!

Pak een blaadje papier.

Slide 2 - Tekstslide

Geef het atoomnummer van Fluor
A
15
B
9
C
19
D
31

Slide 3 - Quizvraag

Waarover geven de perioden in het PSE informatie?
A
Het aantal schillen
B
Het aantal valentie-elektronen

Slide 4 - Quizvraag

Hoeveel perioden heeft een periodiek systeem?
A
18
B
7
C
118
D
5

Slide 5 - Quizvraag

Tot welke groep behoort broom?
A
7
B
VII
C
4
D
IV

Slide 6 - Quizvraag

Er is een element. Dit element bevind zich in groep 13 en periode in periode 2.
Welk element is dit?

A
Ca
B
C
C
B
D
Na

Slide 7 - Quizvraag

Wat is een groep
A
horizontale rij
B
verticale kolom
C
horizontale kolom
D
verticale rij

Slide 8 - Quizvraag

Groep II zijn de:
A
Alkalimetalen
B
Halogenen
C
Edelgassen
D
Aardalkalimetalen

Slide 9 - Quizvraag

Succescriteria
Ik stel voor twee gegeven elementen de overeenkomstige ionverbinding op.

Ik stel voor twee gegeven elementen de overeenkomstige covalente binding op.
Ik noteer de formule-eenheid van ionverbindingen
Ik noteer de structuurformule van atoomverbindingen.


Slide 10 - Tekstslide

Atoombouw:
Welke deeltjes zitten er in de kern?
A
protonen en elektronen
B
elektronen en neutronen
C
neutronen en protonen

Slide 11 - Quizvraag

Atoombouw:
Welke deeltjes zitten er in de elektronenwolk?
A
protonen
B
elektronen
C
neutronen

Slide 12 - Quizvraag

Atoombouw:
Wat is de lading van een elektron?
A
positief
B
negatief

Slide 13 - Quizvraag

Neon, 
Edelgas

Slide 14 - Tekstslide

Ionbinding
Een ionbinding bestaat uit positieve en negatieve ionen. Deze ionen samen vormen een ionrooster. Een ionbinding is een zeer sterke binding.

Slide 15 - Tekstslide

Het natrium atoom heeft 11 elektronen, neon (een edelgas) heeft er 10. Natrium wil dus een elektron kwijt.




In de kern van het natriumatoom zitten nog steeds 11 protonen.
  • 11 protonen: lading is    11+
  • 10 elektronen: lading is 10-
  • Nettolading 1+

Natrium ion: Na+
Het natrium atoom wordt een ion

Slide 16 - Tekstslide

Het chloor atoom heeft 17 elektronen, argon (een edelgas) heeft er 18. Chloor wil er dus een dus een elektron bij. 




In de kern van het natriumatoom zitten nog steeds 17 protonen.
  • 17 protonen: lading is    17+
  • 18 elektronen: lading is 18-
  • Nettolading 1-

Natrium ion: Cl-
Het chloor atoom wordt een ion

Slide 17 - Tekstslide

Een natrium atoom heeft 11 protonen en ook 11 elektronen. Wat is de lading van een natrium atoom.
A
1 plus
B
1 min
C
ongeladen

Slide 18 - Quizvraag

Een natrium ion heeft 11 protonen en 10 elektronen (hij had 1 elektron weg gedaan). Wat is de lading van een natrium ion.
A
1 plus
B
1 min
C
ongeladen

Slide 19 - Quizvraag

Een fluor atoom heeft 9 protonen en ook 9 elektronen. Wat is de lading van een fluor atoom.
A
1 plus
B
1 min
C
ongeladen

Slide 20 - Quizvraag

Een fluor ion heeft 9 protonen en 10 elektronen (hij had 1 elektron opgenomen). Wat is de lading van een fluor ion.
A
1 plus
B
1 min
C
ongeladen

Slide 21 - Quizvraag

Atoombinding
  • De buitenste elektronen, de valentie-elektronen, zijn belangrijk voor binding tussen atomen
  • Niet-metaalatomen delen elektronen dat noem je een atoombinding of covalente binding.
  • Vb: H2

Slide 22 - Tekstslide

Atoombinding

Slide 23 - Tekstslide

Elektronegativiteit 



  • Geeft aan hoe hard het atoom trekt aan het gemeenschappelijke elektronenpaar.
  • Verschil in elektronegativiteit binnen moleculen.

Slide 24 - Tekstslide

Metaal atomen worden altijd positieve ionen
A
Ja, want ze nemen graag een elektron op ivm lage elektronegativiteit
B
Ja, want ze staan makkelijk hun elektron af ivm lage elektronegativiteit
C
Ja, want ze nemen graag een elektron op ivm hoge elektronegativiteit
D
Ja, want ze staan graag hun elektron af ivm hoge elektronegativiteit

Slide 25 - Quizvraag

Naamgeving en formule
Lithiumjodide
Waterstofdioxide
Zuurstofdifluoride

Slide 26 - Tekstslide

Index en Coëfficiënt
3H2O
Coëfficiënt
Index
Index en coëfficiënt

Slide 27 - Tekstslide

Naam, formule en structuurformule
Naam                           Formule                                 Structuurformule

water

Slide 28 - Tekstslide

Met de index:
A
Geef je aan hoeveel moleculen er zijn
B
Geef je aan hoeveel atomen er in 1 molecuul zitten

Slide 29 - Quizvraag

Wat geeft het coëfficiënt aan?
A
aantal moleculen
B
aantal atomen
C
aantal atomen in het molecuul
D
aantal moleculen in het atoom

Slide 30 - Quizvraag

Wat is hier de index?
4O2
A
2
B
4

Slide 31 - Quizvraag

Wat is hier het coëfficiënt?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 32 - Quizvraag

Wat is hier het coëfficiënt?
A
9
B
10
C
11
D
12

Slide 33 - Quizvraag

Wat is in deze formule het coëfficiënt
A
4
B
2
C
6
D
2 en 6

Slide 34 - Quizvraag

Hoeveel C-atomen zitten er in deze stof?
A
4
B
2
C
8
D
niet te bepalen

Slide 35 - Quizvraag

Een atoom heeft atoomnummer 53,
in welke periode staat dit atoom?
A
3
B
4
C
5
D
periode?

Slide 36 - Quizvraag

Een atoom heeft atoomgetal 20.
Hoe heet dit atoom?
A
Krypton
B
Natrium
C
Zuurstof
D
Calcium

Slide 37 - Quizvraag

Het massagetal van een atoom geeft het aantal ... in de kern van het atoom.
A
elektronen + neutronen
B
protonen
C
neutronen
D
protonen + neutronen

Slide 38 - Quizvraag

Een atoom heeft 5 protonen in zijn kern. Welk atoom is dit?
A
stikstof
B
neon
C
boor
D
dat kun je niet weten

Slide 39 - Quizvraag

Hoeveel atoomsoorten zie je?
A
2
B
3
C
4
D
9

Slide 40 - Quizvraag

Slide 41 - Tekstslide

Koolstofdioxide


Koolstofmonoxide
CO
CO2

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide