Hoofdstuk 4.4 De wintersportbeurs (GL)

Programma
  • Herhaling (kort!)
  • Nakijken huiswerk blz 112 t/m 115
  • Uitleg 4.4 De wintersportbeurs
  • Maken opgaven blz 116 t/m 119 (= HUISWERK)
  • Laatste 15 min (HERHALING) 4.1 t/m 4.4 (QUIZ)
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Programma
  • Herhaling (kort!)
  • Nakijken huiswerk blz 112 t/m 115
  • Uitleg 4.4 De wintersportbeurs
  • Maken opgaven blz 116 t/m 119 (= HUISWERK)
  • Laatste 15 min (HERHALING) 4.1 t/m 4.4 (QUIZ)

Slide 1 - Tekstslide

Herhaling (kort)
  • Consumptie kan negatieve gevolgen hebben voor: jezelf en voor anderen
  • Kinderarbeid is een voorbeeld van een negatief effect buiten je eigen omgeving

  • Met euro's heb je invloed op producenten
  • Een beter milieu kun je ook zelf voor zorgen

Slide 2 - Tekstslide

VRAAG en AANBOD

Slide 3 - Tekstslide

Vraag
  • Vraag:de hoeveelheid die consumenten van een bepaald product willen kopen
  • Vraag wordt beïnvloed door: Smaak, inkomen van de consument, etc.)
  • Bedenk zelf een voorbeeld waardoor de vraag beïnvloed wordt.

Slide 4 - Tekstslide

Vraag in de grafiek
Belangrijk voor de vraag is de prijs:
  • Hoge prijs --> lage vraag
  • Lage prijs --> hoge vraag

Slide 5 - Tekstslide

Aanbod
AANBOD: De hoeveelheid die een producent van een product wil verkopen.

Belangrijk voor de grootte van het aanbod:
prijs van het product, kennis, ervaring, gereedschap, aantal werknemers in het bedrijf.

Slide 6 - Tekstslide

Aanbod in de grafiek
Belangrijk voor het aanbod is de prijs:
  • Hoge prijs --> aanbod hoog
  • Lage prijs --> aanbod laag

Slide 7 - Tekstslide

Vraag groter dan aanbod
Vraag en aanbod zijn niet altijd hetzelfde

Als de vraag op een dag groter is dan het aanbod, 
dan gaat de prijs omhoog, 
aanbieders verkopen hun producten dan toch wel.



Slide 8 - Tekstslide

Aanbod groter dan vraag 
Aanbod kan ook groter zijn dan de vraag.

Dan krijgen verkopers niet alle producten verkocht.

Wat zullen verkopers dan met de prijs doen?

Slide 9 - Tekstslide

Vraag en aanbod bij elkaar
Alle vraag en aanbod bij elkaar noemen we de markt. 

bv: alle vraag en aanbod van             bloemen bij elkaar noemen         we de markt voor bloemen.

Slide 10 - Tekstslide

Samenvatting 4.4  
  • Vraag --> hoeveel producten consumenten willen kopen
  • Aanbod --> hoeveel producten producenten willen verkopen
  • Vraag groter dan het aanbod --> prijs omhoog
  • Aanbod groter dan de vraag   --> prijs omlaag
  • Markt: alle vraag en aanbod bij elkaar van bv. bloemen 

Slide 11 - Tekstslide

maken opgaven
 4.4 DE WINTERSPORTBEURS
blz 116 t/m 119
Af?  rekentrainer blz 132

MUZIEK MAG MITS JE EEN SPEELLIJST GEBRUIKT!
LAATSTE 10 min QUIZ 4.1 t/m 4.4

Slide 12 - Tekstslide

HERHALING
Quiz 4.1 t/m 4.4

BOEK IN JE TAS EN PAK JE TELEFOON

Slide 13 - Tekstslide

Wat is geen dienst?
A
Rijles
B
Tandarts
C
Auto
D
Autoverzekering

Slide 14 - Quizvraag

Bernard gaat een dagje uit, hij betaalt €25 voor de treinreis en €30 aan entree. Ook koopt hij nog eten en drinken voor €12,50. Hoeveel betaalt Bernard aan diensten?
A
€55
B
€0,00
C
€37,50
D
€67,50

Slide 15 - Quizvraag

Jana koopt een nieuwe gitaar. Ze heeft een koopovereenkomst gesloten.
Welke uitspraak is waar?
A
Als de gitaar kapot gaat, kan Jana meteen haar geld terug eisen
B
Jana heeft de plicht om te betalen
C
De algemene voorwaarden staan op een plastic tas
D
De verkoper heeft de plicht haar meteen een vervangend exemplaar te geven als deze gitaar kapot gaat

Slide 16 - Quizvraag

Waarom vinden fabrikanten het belangrijk dat consumenten hun merk kennen?
A
Bekende merken verkopen meer
B
Ze vinden het leuk om op tv te zijn
C
Hoe bekender je bent hoe minder belasting je moet betalen

Slide 17 - Quizvraag

Welk product is ongevoelig voor mode
A
Een scooter
B
Een CD
C
Een tandenborstel
D
Een t-shirt

Slide 18 - Quizvraag

Jelle weet precies welke pet hij mooi vindt. Maar als hij een pet koopt wil hij niet worden uitgelachen door zijn vrienden. Zijn aankoop wordt beïnvloed door:
A
De kwaliteit
B
Zijn omgeving
C
Zijn financiële mogelijkheden

Slide 19 - Quizvraag

Michael betaalt voor een cd, buskaart, water en kapper.
Welke twee producten zijn diensten?
A
CD en water
B
CD en kapper
C
Buskaart en kapper
D
Kapper en water

Slide 20 - Quizvraag

Veel bedrijven hebben een speciale belangstelling voor jonge consumenten.
Welke uitspraak is juist?
A
Jongeren kopen meer dan volwassen consumenten
B
Jongeren zijn de volwassen consumenten van de toekomst
C
Jongeren hebben geen invloed op de aankopen van hun ouders

Slide 21 - Quizvraag

Toen Janet op vakantie ging naar Spanje was er een verbouwing bezig terwijl er een rustig hotel was afgesproken. Heeft dit bedrijf voor een deugdelijk product gezorgd?
A
Ja
B
Nee
C
Dat valt niet te zeggen

Slide 22 - Quizvraag

Janet (van de vorige vraag) gaat naar de geschillencommissie en de commissie beslist dat ze 15% van het bedrag terug krijgt. Janet vindt dit te weinig, kan ze nog meer geld terug eisen?
A
Ja, 15% is een te laag percentage
B
Nee, 15% is altijd het maximale percentage wat je terug kunt krijgen
C
Ja, want je hoeft je niet te houden aan de uitspraak van de commissie
D
Nee, want je moet je houden aan de uitspraak van de commissie

Slide 23 - Quizvraag

Hoe heet het onderzoek naar de prijs en kwaliteit van producten dat wordt uitgevoerd door consumentenorganisaties?
A
Vergelijkend warenonderzoek
B
Activerend warenonderzoek
C
Vleeswarenonderzoek
D
Consumentenwarenonderzoek

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het bezwaar als je een verkoper om advies vraagt?
A
Hij weet er vaak niks vanaf
B
Hij is vaak onpartijdig
C
Hij heeft vaak geen zin om goed advies te geven
D
Hij geeft vaak partijdig advies

Slide 25 - Quizvraag

Er zijn 2500 rijscholen. Ze hebben een totale verkoopopbrengst van €700 miljoen. Bereken de gemiddelde verkoopopbrengst per rijschool
A
€28.000
B
€1.750.000
C
€175.000
D
€280.000

Slide 26 - Quizvraag

Een bedrijf heeft een omzet van €350.000. Daarvan blijft 12% nettowinst over, hoeveel is de nettowinst
A
€30.000
B
€4.200
C
€42.000
D
€3.000

Slide 27 - Quizvraag

Waarvoor mag er wel reclame worden gemaakt?
A
Alcohol
B
Tabak
C
Drugs

Slide 28 - Quizvraag

Een groep consumenten waar een bedrijf de reclame op richt heet:
A
De consumentengroep
B
De consumentenorganisatie
C
De doelgroep
D
De geschillencommissie

Slide 29 - Quizvraag

Einde quiz
Ik ga onderzoeken of ik deze quiz ook op eduarte kan zetten voor oefening voor de toets?

Slide 30 - Tekstslide