Meewerkend voorwerp

Cursus 5, par. 9
Grammatica zinsdelen
Meewerkend voorwerp
Nederlands
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Cursus 5, par. 9
Grammatica zinsdelen
Meewerkend voorwerp
Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Herhaling:

gezegde: alle werkwoorden uit de zin


onderwerp: wie (wat) + gezegde


lijdend voorwerp: wat (wie) + gezegde + onderwerp

Slide 2 - Tekstslide

Jan gaf de toets aan de leraar.

Wat is 'Jan'?
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 3 - Quizvraag

Jan gaf de toets aan de leraar.

Wat is 'de toets'?
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 4 - Quizvraag

Meewerkend voorwerp

aan (voor) wie/wat + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp


Check daarna of je aan (voor) kunt weglaten of toevoegen.

Soms moet je hiervoor de woordvolgorde aanpassen

Slide 5 - Tekstslide

Wat is het meewerkend voorwerp?

Sophie doet jou de groeten
A
Geen meewerkend voorwerp
B
jou
C
Sophie
D
de groeten

Slide 6 - Quizvraag

Wie heeft mijn scooter gerepareerd?

mijn scooter =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
werkwoordelijk gezegde

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp (MV) in de zin:

Mag ik u een kopje koffie aanbieden?

Slide 8 - Open vraag

Wat is het meewerkend voorwerp (MV) in de zin:

Het verlegen jongetje gaf ik een schouderklopje.

Slide 9 - Open vraag

Cursus 5, par. 11
Grammatica zinsdelen
Bijwoordelijke bepaling
Nederlands

Slide 10 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling
waar = bijwoordelijke bepaling van plaats
wanneer = bijwoordelijke bepaling van tijd
hoe = bijwoordelijke bepaling van reden

Slide 11 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling
Let op
Niet in alle zinnen komt een bijwoordelijke bepaling voor, maar een zin kan ook meerdere bijwoordelijke bepalingen bevatten!

Een bijwoordelijke bepaling kan uit een of meer woorden bestaan.

Slide 12 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling
We noemen de bijwoordelijke bepaling ook wel de ‘prullenbak’. Alles wat je overhoudt, noem je een bijwoordelijke bepaling.

Slide 13 - Tekstslide

Hij fietste naar het sportveld.
De bijwoordelijke bepaling is:

Slide 14 - Open vraag

Met zijn zakmes sneed hij het brood.
De bijwoordelijke bepaling is:

Slide 15 - Open vraag

Ik ga met mijn vriendje naar de bioscoop.
De bijwoordelijke bepaling is:

Slide 16 - Open vraag

lijdend voorwerp
Bijwoordelijke bepaling
onderwerp
bijwoordelijke bepaling
werkwoordelijk gezegde
Hij 
viert
zijn verjaardag
dit weekend.
inderdaad

Slide 17 - Sleepvraag

Hem
heb
ik
gistermiddag
een gunst
gevraagd.
pv
ow
lv
mv
wg
bwb

Slide 18 - Sleepvraag

Opdrachten 
Cursus 5 par. 9 opdracht 1,3 en 5
Cursus 5 par. 11 opdracht 2 en 3

Slide 19 - Tekstslide