Les 4 zinsontleden (naamwoordelijk of werkwoordelijke gezegde))

Zinsontleden les 4:
Naamwoordelijk of
werkwoordelijk
gezegde

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Zinsontleden les 4:
Naamwoordelijk of
werkwoordelijk
gezegde

Slide 1 - Tekstslide

Week 1:
  1. persoonsvorm: leg uit
  2. zinsdelen: leg uit
  3. onderwerp: leg uit

Slide 2 - Tekstslide

week 3 (want week 2 verviel):
  1. werkwoordelijk gezegde: leg uit
  2. lijdend voorwerp: leg uit

Slide 3 - Tekstslide

Week 4:
  1. meewerkend voorwerp: leg uit
  2. naamwoordelijk gezegd: leg uit

Slide 4 - Tekstslide

Even oefenen...

Slide 5 - Tekstslide

Wat is de pv in de zin:
'Marieke heeft haar opa vorige week een kaartje gestuurd.'
A
Marieke
B
heeft
C
heeft gestuurd
D
haar opa

Slide 6 - Quizvraag

Uit hoeveel zinsdelen bestaat de zin:
'Marieke heeft haar opa vorige week een kaartje gestuurd.'
A
4
B
5
C
6
D
7

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het gezegde in de zin:
'Marieke heeft haar opa vorige week een kaartje gestuurd.'
A
ng: Marieke
B
wg: heeft
C
wg: heeft gestuurd
D
ng: Marieke heeft

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het lv in de zin:
'Marieke heeft haar opa vorige week een kaartje gestuurd.'
A
Marieke
B
een kaartje
C
vorige week
D
haar opa

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het mv in de zin:
'Marieke heeft haar opa vorige week een kaartje gestuurd.'
A
Marieke
B
een kaartje
C
kus
D
haar opa

Slide 10 - Quizvraag

Wat is de pv in de zin:
'Marieke is sinds vorige week ziek.'
A
Marieke
B
is
C
sinds vorige week
D
is ziek

Slide 11 - Quizvraag

Uit hoeveel zinsdelen bestaat de zin:
'Marieke is sinds vorige week ziek.'
A
4
B
5
C
6
D
7

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het gezegde in de zin:
'Marieke is sinds vorige week ziek.'
A
ng: Marieke
B
wg: is ziek
C
wg: is
D
ng: is ziek

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het lv in de zin:
'Marieke is sinds vorige week ziek.'
A
Marieke
B
ziek
C
geen lv
D
sinds vorige week

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het mv in de zin:
'Marieke is sinds vorige week ziek.'
A
Marieke
B
geen mv
C
is
D
sinds vorige week

Slide 15 - Quizvraag

Huiswerkcontrole + nakijken vraag 1 t/m 5
vragen? 

Slide 16 - Tekstslide

Grammatica
Zinsdelen: werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde

Na deze les weet je of je met een werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde te maken hebt

Slide 17 - Tekstslide

Gezegde
  • wg: geeft aan wat iets of iemand doet
  • ng: geeft aan wat iets of iemand iemand is (of wordt, blijft, lijkt)
  • ->  Het naamwoordelijk deel geeft dan een kenmerk of eigenschap             van iemand (of van iets)

Slide 18 - Tekstslide

Let op: 
  • het naamwoordelijk deel is één stukje tekst, dat klem staat tussen de steepjes, als je de zin in zindsdelen hebt verdeeld: niet meer dan één stukje en niet minder. Voorbeeld:
  • Marieke / gaat / straks / even /  wandenlen  / in de storm.
  • wg: gaat wandelen (want: 'gaat wandelen' zegt wat Marieke doet)   
  • Marieke / wordt /vast / een beroemde zangeres / later.
  • ng: wordt [een beroemde zangeres] ('een beroemde zangeres' zegt wat Marieke (later) is; 'een beroemde zangeres' is (later) een kenmerk van Marieke;  'een beroemde zangeres' is precies één stukje tussen streepjes!)

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video

Stappenplan wg of nw
  • stap 1: noteer persoonsvorm en onderwerp
  • stap 2: vraag: staat er een vorm van een koppelww in de zin (zijn, worden, blijven, blijken, lijken,  schijnen, heten, dunken en voorkomen)
  • -> nee? wg (pv + andere ww uit de zin)
  • -> ja? stap 3: is er een ww met een duidelijke betekenis, een zww? 
  •                               -> ja: wg (pv + bijbeh. ww)
  •                               -> Nee: ng
  •                                     stap 4: vraag: wat + pv + ow + overige ww? Antw. is                                                    nw.deel; ng = pv + [nw.deel] + overige ww's
  1. Meewerkend voorwerp


Slide 21 - Tekstslide

Koppelwerkwoorden
  • Tip: leer ze alle 9 uit je hoofd! 
  • zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen,    heten, dunken en voorkomen




Slide 22 - Tekstslide

Even oefenen
  • Op het fornuis staat een pan erwtensoep zachtjes te pruttelen. 
  • stap 1: pv: staat
  • ow: een pan erwtensoep
  • stap 2: is er een koppelwerkwoord"?
  •                antw: nee
  •                -> wg= staat te pruttelen    

Slide 23 - Tekstslide

Even oefenen, voorbeeld 2
  • De crisis tussen Noord- en Zuid-Korea  lijkt onoplosbaar.
  • stap 1: pv: lijkt
  •                     ow: de cirisis tussen Noord- en Zuid Korea
  • stap 2: is er een koppelwerkwoord? 
  •                antw: ja -> stap 3
  • stap 3:  is er een ww met een duidelijke betekenis? 
  •                antw: nee -> ng -> stap 4
  • stap 4: Vraag 'wat lijkt de crisis tussen Noord- en Zuid Korea?'
  •                 antw: onoplosbaar -> ng = lijkt [onoplosbaar]

Slide 24 - Tekstslide

Wat is het gezegde in de volgende zin:

'Na de schipbreuk bleek de oude olietanker total loss.'
A
wg: bleek
B
wg: bleek total loss
C
ng: bleek total loss
D
ng: bleek de oude olietanker

Slide 25 - Quizvraag

Wat is het gezegde in de volgende zin:

'De politici luisterden tijdens de campagne hun tegenstanders af.'
A
wg: luisterden
B
wg: luisterden af
C
ng: luisterden af
D
ng: luisterden hun tegenstanders af

Slide 26 - Quizvraag

Aan het werk
  1. Maak in je schrift de opdrachten 1 t/m 5
  2. Wat niet afkomt, maar je thuis af
  3. Neem volgende week je schrift mee naar de les; alleen als je alle opdrachten hebt gemaakt en nagekeken, kun je meedoen aan de grammaticatoets in de inloopweek

Slide 27 - Tekstslide