HS 5, lezen, bk2b 07-06

Welkom

Wat heb je vandaag nodig?
Je boek voor Nederlands, een schrift en een pen.

We zijn bezig met het onderdeel: lezen H5  


1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom

Wat heb je vandaag nodig?
Je boek voor Nederlands, een schrift en een pen.

We zijn bezig met het onderdeel: lezen H5  


Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
  • Wat weet je nog?
  • Feiten & meningen
  • Samen lezen
  • Aan de slag!

Slide 2 - Tekstslide

Wat weet je nog?
  • We hebben al vier hoofdstukken over lezen gehad
  • Maar... wat weet je daar nog allemaal van?
  • Wat zijn de vijf tekstdoelen?
  • Noem een voorbeeld van een tekst bij elk doel.
  • Wat is een kernzin?
  • Waar staat de kernzin meestal? 

Slide 3 - Tekstslide

Overtuigen
Als het tekstdoel overtuigen is, is de tekstsoort een overtuigende tekst. De vormen waar in zo'n tekst kan voorkomen zijn: beoordeling, een ingezonden brief, folder, artikel in een tijdschrift. 

Bij een overtuigende tekst vertelt iemand zijn/haar mening. En probeert jou te overtuigen om die mening aan te nemen. 

Slide 4 - Tekstslide

Feiten en meningen
Bij een overtuigende tekst is het belangrijk dat je het verschil tussen feiten en meningen kent.

Feit --> iets dat je kan controleren, het is waar. 
Mening --> iets wat iemand vindt, je kan het niet controleren

Feit --> Het is precies 25 graden in dit lokaal.
Mening --> Ik vind het erg warm in dit lokaal. 


Slide 5 - Tekstslide

Feiten en meningen
Het is hier vet koud.
Ik heb vanmorgen een lekker ontbijtje gemaakt.
Het heeft vannacht in totaal 13 mm geregend. 
In dit seizoen komen alle tulpen weer uit.
Die paarse tulpen bloeien dan het mooist. 
Wat is het toch een heerlijk weertje vandaag!
Er staat geen zuchtje wind en de lucht is strakblauw.


Slide 6 - Tekstslide

Samen lezen
Tekst 7 (blz. 232) 

Opdracht 2 maken (blz. 233)


Slide 7 - Tekstslide

Zelf aan de slag! 
 Wat? Opdracht 4 blz. 234
Vraag? Steek je hand omhoog en stel de vraag.
Hoe? In stilte met zachtjes overleggen, zie stoplicht 
Tijd? Je hebt tot het einde van de les om deze opdracht te maken. 

Slide 8 - Tekstslide

Hoe noem je de belangrijkste zin van een alinea?

Slide 9 - Open vraag

Wat is het verschil tussen hoofdzaken en bijzaken?

Slide 10 - Open vraag

Wat is het tekstdoel van een instructie?

Slide 11 - Open vraag

Een nieuwsbericht is een voorbeeld van een...
A
informerende tekst
B
amuserende tekst
C
uitleggende tekst
D
aansporende tekst

Slide 12 - Quizvraag

Een recept is een voorbeeld van een...
A
informerende tekst
B
amuserende tekst
C
uitleggende tekst
D
aansporende tekst

Slide 13 - Quizvraag

Een verkiezingsposter is een voorbeeld van een...
A
informerende tekst
B
amuserende tekst
C
uitleggende tekst
D
aansporende tekst

Slide 14 - Quizvraag

Noem één van de vier kenmerken van een instructie.

Slide 15 - Woordweb

Een infographic is een ...
A
Een grafiek
B
Een informatieve afbeelding
C
Een krantenbericht
D
Een tijdschriftartikel

Slide 16 - Quizvraag

Slide 17 - Tekstslide

Spelling voltooid deelwoord 

Slide 18 - Tekstslide

Even oefenen
  1. Jacqueline heeft een meisje gekregen (krijgen). 
  2. Hij is gisteren toch maar thuis ... (blijven).
  3. Mijn vader ... (lopen) 10.000 stappen per dag.
  4. Vandaag ... (worden) mijn zusje 12 jaar!
  5. Ik heb gisteren een hele enge film ... (kijken).
  6. Lisa ... (hebben) de daders nog ... (zien

Slide 19 - Tekstslide

Grammatica; woordsoorten
De groenteboer | geeft | het meisje | een appel.

'geeft' kunnen we gelijk scharen onder de categorie werkwoorden

Maar wat is de woordsoort van andere woorden? De, groenteboer, het, meisje, een, appel?




Slide 20 - Tekstslide

Grammatica; woordsoorten
De groenteboer | geeft | het meisje | een appel.

de, het, een                     lidwoorden
groenteboer, meisje, appel                 zelfstandige naamwoorden






Slide 21 - Tekstslide

Grammatica; woordsoorten
Zelfstandige naamwoorden                mensen, dieren, planten of dingen. Vaak kun je er een lidwoord voorzetten. Van de meeste zelfstandige naamwoorden kun je een meervoud of een verkleinwoord maken. (PLADIMEDINA

LET OP: eigennamen zijn ook zelfstandige naamwoorden! Bijvoorbeeld: Heerhugowaard, Efteling, Laura of Japan. 






Slide 22 - Tekstslide

Grammatica; woordsoorten
De aardige groenteboer geeft het jonge meisje een lekkere appel.

Aan deze zin zijn woorden toegevoegd. Wat zijn dit voor soort woorden?
  • Bijvoegelijke naamwoorden                 zeggen iets over een zelfstandig naamwoord. 
  • Je voegt dan als het ware eigenschappen of kenmerken van een zelfstandig naamwoord toe. 

Slide 23 - Tekstslide

Grammatica; woordsoorten
Voorzetsels                 zijn woorden die vaak een plaats of tijd aangeven. Je kan het woord gebruiken bij 'de kast' 'het kooitje' of 'het feestje' . 

Voorbeelden zijn:
op, in, tijdens, tussen, buiten, naast







Slide 24 - Tekstslide

Even oefenen.
Noteer de pv, het wwg, ow en lv van de onderstaande zinnen. Soms zit een onderdeel er niet in. Dan zet je een streepje. 

1. Petra is gisteren haar tas vergeten. 
2. Die meneer heeft een rode auto gekocht.
3. Die meneer staat naast die rode auto geparkeerd. 
4. Vandaag moet Jacqueline een gedicht voordragen.
5. De rode auto heeft 's ochtends altijd problemen. 

timer
10:00

Slide 25 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
Nog één onderdeel... het lijdend voorwerp.

Geeft antwoord op de vraag: Wie/Wat + wwg + ow?

Paul heeft gisteren een mooi kunstwerk gemaakt. 

Wat heeft Paul gemaakt?

Slide 26 - Tekstslide

Huiswerk bespreken
Opdracht 4 en 7 (blz. 214 en 216)  

Slide 27 - Tekstslide

Hoe werkt het?
1. Je gaat naar: create.kahoot.it
2. Don't have an account? Sign up
3. Kies student 
4. Geef als geboortedatum Jan-01-2000 op. Anders komt er een leeftijdsrestrictie op de Kahoot en kan je 'm niet delen. 
5. Bedenk een gebruikersnaam
6. Voer een e-mailadres en een wachtwoord in
7. SCHRIJF DIT E-MAILADRES EN WACHTWOORD ERGENS OP 

Slide 28 - Tekstslide

Opdracht Kahoot
  • Je maakt minimaal 10 vragen
  • Er mogen maximaal 3 true/false vragen in zitten
  • Het gaat alleen over Nederlands grammatica HS 1 en 2
  • Doel? Door zelf vragen te verzinnen word je beter in Nederlands
  • En we kunnen hopelijk binnenkort jouw Kahoot spelen in de les :) 

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Video

Tekstsoort + tekstdoelen

Slide 31 - Tekstslide

Uit welke woorden bestaan de onderstaande samenstellingen?
grondstof
bureaustoel
toetsenbord
paperclip
waterflesje
meergranenkoekje
langetermijnplanning 

Slide 32 - Tekstslide

Pauze
timer
5:00

Slide 33 - Tekstslide

BOY7
Samen gaan we het boek BOY7 van Miriam Mous lezen. Nadat we het boek hebben gelezen ga je een verwerkingsopdracht maken bij het boek. 

Daarnaast krijg je een boektoets over het boek. Als je 70% van die vragen goed hebt, krijg je een bonuspunt voor je verwerkingsopdracht!

Slide 34 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
12.35 - 12.40 - Wat weet je nog?
12.40 - 12.55 - Opdracht 1 (blz. 13) bespreken
12.55 - 13.10 - Uitleg fictie en non-fictie
13.10 - 13.25 - Woordenschat, zelf aan de slag!
13.25 - 13.30 - Pauze
13.30 - 13.45 - Opdrachten woordenschat bespreken
13.45 - 13.50 - Uitleg synoniemen en antoniemen
13.50 - 14.00 - Zelf aan de slag**

Gaat het zelf aan de slag allemaal goed? Dan doen we aan het laatste kwartier van de les een spelletje. (wel over Nederlands, natuurlijk) 




Slide 35 - Tekstslide

Opdracht 1 t/m 3 bespreken
Schrijf mee!

(blz. 29 en 30) 

Slide 36 - Tekstslide

Synoniem
Een synoniem is een ander woord dat hetzelfde betekent. 

Bijvoorbeeld:
explosie - ontploffing
levenslang - eeuwig
beroemd - bekend
gevangenis - ......
boos - ...... 

Slide 37 - Tekstslide

Antoniem
Een antoniem is een ander woord dat precies het tegenovergestelde betekent.

Bijvoorbeeld:
 licht - donker
moeilijk - makkelijk
dag - nacht 

Slide 38 - Tekstslide


1. Gezond
2. Hier
3. Hoog
4. Warm
5. Zwak
6. Dwerg
7. Netjes

1. 
2. 
3.
4.
5.
6.
7. 

Slide 39 - Tekstslide

Quizlet
We gaan zo een quizlet doen. Een quizlet is een soort online quiz. Het is dan de bedoeling dat je de antoniemen aan elkaar gaat koppelen. Het probleem is alleen dat de antwoorden niet alleen op je eigen telefoon staan, maar ook op die van je teamgenoten. Je moet dus samenwerken om te kunnen winnen. Het eerste rondje zal een soort oefenrondje zijn, daarna zijn jullie er vast beter in! 

Slide 40 - Tekstslide

Lesafsluiting
Deze les heb je geleerd wat synoniemen en antoniemen zijn.
Deze les hebben we het gehad over het verhaal 'Een vakantie van niks!'
Deze les heb je de betekenis van een aantal nieuwe woorden geleerd, geen zorgen deze gaan we nog vaak genoeg herhalen zodat je ze weet. 

De volgende les: maandag 1e uur, huiswerk: opdracht 4 en 5 af. (blz. 31 en 32) 


Slide 41 - Tekstslide