HS 3, spelling, bk2b, 25-03

Welkom!

Wat heb je vandaag nodig?
Je boek voor Nederlands, een schrift en een pen.



1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom!

Wat heb je vandaag nodig?
Je boek voor Nederlands, een schrift en een pen.



Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
Wat weet je nog?
Uitleg verkleinwoorden
Aan de slag
Dictee
Wat moet je weten voor de toets?


Slide 2 - Tekstslide

Wat weet je nog?
  • Waar hebben we het de vorige les over gehad?
  • Wat is het belangrijke verschil tussen tegenwoordige tijd en verleden tijd?
  • Hoe schrijf je in de volgende zinnen het werkwoord?

  1. Mijn buurman ... (verhuizen) overmorgen naar Limburg.
  2. Gisteren is mijn nichtje ... (verhuizen) naar Zweden.
  3. De dief ... (beroven) regelmatig oudere mensen.
  4. Vandaag heeft de dief tien mensen ... (beroven)

  • Wat weet je nog over voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord?


Slide 3 - Tekstslide

Opdracht 5 bespreken (blz. 224)

Slide 4 - Tekstslide

Verkleinwoorden
In het Nederlands gebruiken we heel vaak verkleinwoorden. Hierdoor maak je het woord en daarmee het ding, mens, dier, plant of iets anders dus letterlijk een beetje kleiner.

  • Wat zie je bijvoorbeeld voor je als je denkt aan een autootje? Of aan een omaatje? 

Voor het schrijven van verkleinwoorden, zijn er heel veel regels. Deze helpen je om de woorden op de juiste manier te schrijven :)


Slide 5 - Tekstslide

Verkleinwoorden
autootjes 

Slide 6 - Tekstslide

Regels
1. Bij woorden die eindigen op -ng (dus bij ring of afdeling), wordt de verkleinde versie met -nkje of -ngetje geschreven. : 
ring - ringetje       afdeling - afdelinkje 
2. Bij woorden die eindigen op een klinker, komt er een extra klinker bij. 
opa - opaatje        café - cafeetje 
3. Bij woorden die eindigen op een i, schrijf je ie
taxi - taxietje         

Verder hoor je vaak wel wat je er achter moet zetten (boom - boompje, feest - feestje, slang - slangetje ) 

Slide 7 - Tekstslide

Even 

1. rekening
2. foto
3. thee
4. ruzie
5. computer
6. accu

oefenen

  1. rekeningetje 
  2. fotootje
  3. theetje
  4. ruzietje
  5.  computertje
  6. accuutje 

Slide 8 - Tekstslide

Zelf aan de slag! 
Wat? Opdracht 6 (blz. 225) 
Hoe? Je lees de opdrachten goed door en maakt de bijbehorende vragen
Tijd? Je hebt hier 5 minuten de tijd voor. 
Klaar? We gaan alle opdrachten van spelling maken, als je denkt dat je dit al goed kan, mag je verder werken. (H4)
timer
5:00

Slide 9 - Tekstslide

Dictee
Ik lees de zin voor
Ik noem de woorden die je moet opschrijven
(dus niet de hele zin hoef je op te schrijven)



Slide 10 - Tekstslide

Wat moet je weten voor de toets?
- De tekstdoelen & -soorten (blz. 36) (dit wist je al)
- De opbouw van een tekst (blz. 41 en 42) (dit wist je al)
- Het verschil tussen informerende en uitleggende teksten (blz. 132)
- De kenmerken van een instructie (blz. 132 en 133)
- Wat een infographic is (blz. 136)
- Hoofdzaken, bijzaken en de kernzin (blz. 181)
- Samenvatting & hoofdgedachte (blz. 184 en 185)

Slide 11 - Tekstslide

Samen aan de slag!
Opdracht 3 (blz. 223)


Slide 12 - Tekstslide

Hoe noem je de belangrijkste zin van een alinea?

Slide 13 - Open vraag

Wat is het verschil tussen hoofdzaken en bijzaken?

Slide 14 - Open vraag

Wat is het tekstdoel van een instructie?

Slide 15 - Open vraag

Een nieuwsbericht is een voorbeeld van een...
A
informerende tekst
B
amuserende tekst
C
uitleggende tekst
D
aansporende tekst

Slide 16 - Quizvraag

Een recept is een voorbeeld van een...
A
informerende tekst
B
amuserende tekst
C
uitleggende tekst
D
aansporende tekst

Slide 17 - Quizvraag

Een verkiezingsposter is een voorbeeld van een...
A
informerende tekst
B
amuserende tekst
C
uitleggende tekst
D
aansporende tekst

Slide 18 - Quizvraag

Noem één van de vier kenmerken van een instructie.

Slide 19 - Woordweb

Een infographic is een ...
A
Een grafiek
B
Een informatieve afbeelding
C
Een krantenbericht
D
Een tijdschriftartikel

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Tekstslide

Opdracht 7 en 8 (blz. 188)
We gaan opdracht 7 en 8 bespreken. 

De eerste vier vragen van opdracht 7 hebben we al gedaan, de rest moest je zelf maken. 

Slide 22 - Tekstslide

Zelf aan de slag! 
 Wat? Opdracht 9 blz. 189
Hoe? Je zoekt drie nieuwsberichten die je interessant vindt, die stuur je naar mij. Dan print ik ze voor de les en degene die online kunnen werken, zoeken thuis naar drie nieuwsberichten en sturen deze naar mij
Hoe stuur je het? Je stuurt een mail naar pijl.e@huygens.nl OF je stuurt me een berichtje in teams.
Tijd? Je hebt tot het einde van de les om drie nieuwsberichten te vinden. 

Slide 23 - Tekstslide

Spelling voltooid deelwoord 

Slide 24 - Tekstslide

Even oefenen
  1. Jacqueline heeft een meisje gekregen (krijgen). 
  2. Hij is gisteren toch maar thuis ... (blijven).
  3. Mijn vader ... (lopen) 10.000 stappen per dag.
  4. Vandaag ... (worden) mijn zusje 12 jaar!
  5. Ik heb gisteren een hele enge film ... (kijken).
  6. Lisa ... (hebben) de daders nog ... (zien

Slide 25 - Tekstslide

Grammatica; woordsoorten
De groenteboer | geeft | het meisje | een appel.

'geeft' kunnen we gelijk scharen onder de categorie werkwoorden

Maar wat is de woordsoort van andere woorden? De, groenteboer, het, meisje, een, appel?




Slide 26 - Tekstslide

Grammatica; woordsoorten
De groenteboer | geeft | het meisje | een appel.

de, het, een                     lidwoorden
groenteboer, meisje, appel                 zelfstandige naamwoorden






Slide 27 - Tekstslide

Grammatica; woordsoorten
Zelfstandige naamwoorden                mensen, dieren, planten of dingen. Vaak kun je er een lidwoord voorzetten. Van de meeste zelfstandige naamwoorden kun je een meervoud of een verkleinwoord maken. (PLADIMEDINA

LET OP: eigennamen zijn ook zelfstandige naamwoorden! Bijvoorbeeld: Heerhugowaard, Efteling, Laura of Japan. 






Slide 28 - Tekstslide

Grammatica; woordsoorten
De aardige groenteboer geeft het jonge meisje een lekkere appel.

Aan deze zin zijn woorden toegevoegd. Wat zijn dit voor soort woorden?
  • Bijvoegelijke naamwoorden                 zeggen iets over een zelfstandig naamwoord. 
  • Je voegt dan als het ware eigenschappen of kenmerken van een zelfstandig naamwoord toe. 

Slide 29 - Tekstslide

Grammatica; woordsoorten
Voorzetsels                 zijn woorden die vaak een plaats of tijd aangeven. Je kan het woord gebruiken bij 'de kast' 'het kooitje' of 'het feestje' . 

Voorbeelden zijn:
op, in, tijdens, tussen, buiten, naast







Slide 30 - Tekstslide

Even oefenen.
Noteer de pv, het wwg, ow en lv van de onderstaande zinnen. Soms zit een onderdeel er niet in. Dan zet je een streepje. 

1. Petra is gisteren haar tas vergeten. 
2. Die meneer heeft een rode auto gekocht.
3. Die meneer staat naast die rode auto geparkeerd. 
4. Vandaag moet Jacqueline een gedicht voordragen.
5. De rode auto heeft 's ochtends altijd problemen. 

timer
10:00

Slide 31 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
Nog één onderdeel... het lijdend voorwerp.

Geeft antwoord op de vraag: Wie/Wat + wwg + ow?

Paul heeft gisteren een mooi kunstwerk gemaakt. 

Wat heeft Paul gemaakt?

Slide 32 - Tekstslide

Huiswerk bespreken
Opdracht 4 en 7 (blz. 214 en 216)  

Slide 33 - Tekstslide

Hoe werkt het?
1. Je gaat naar: create.kahoot.it
2. Don't have an account? Sign up
3. Kies student 
4. Geef als geboortedatum Jan-01-2000 op. Anders komt er een leeftijdsrestrictie op de Kahoot en kan je 'm niet delen. 
5. Bedenk een gebruikersnaam
6. Voer een e-mailadres en een wachtwoord in
7. SCHRIJF DIT E-MAILADRES EN WACHTWOORD ERGENS OP 

Slide 34 - Tekstslide

Opdracht Kahoot
  • Je maakt minimaal 10 vragen
  • Er mogen maximaal 3 true/false vragen in zitten
  • Het gaat alleen over Nederlands grammatica HS 1 en 2
  • Doel? Door zelf vragen te verzinnen word je beter in Nederlands
  • En we kunnen hopelijk binnenkort jouw Kahoot spelen in de les :) 

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Video

Tekstsoort + tekstdoelen

Slide 37 - Tekstslide

Uit welke woorden bestaan de onderstaande samenstellingen?
grondstof
bureaustoel
toetsenbord
paperclip
waterflesje
meergranenkoekje
langetermijnplanning 

Slide 38 - Tekstslide

Pauze
timer
5:00

Slide 39 - Tekstslide

BOY7
Samen gaan we het boek BOY7 van Miriam Mous lezen. Nadat we het boek hebben gelezen ga je een verwerkingsopdracht maken bij het boek. 

Daarnaast krijg je een boektoets over het boek. Als je 70% van die vragen goed hebt, krijg je een bonuspunt voor je verwerkingsopdracht!

Slide 40 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
12.35 - 12.40 - Wat weet je nog?
12.40 - 12.55 - Opdracht 1 (blz. 13) bespreken
12.55 - 13.10 - Uitleg fictie en non-fictie
13.10 - 13.25 - Woordenschat, zelf aan de slag!
13.25 - 13.30 - Pauze
13.30 - 13.45 - Opdrachten woordenschat bespreken
13.45 - 13.50 - Uitleg synoniemen en antoniemen
13.50 - 14.00 - Zelf aan de slag**

Gaat het zelf aan de slag allemaal goed? Dan doen we aan het laatste kwartier van de les een spelletje. (wel over Nederlands, natuurlijk) 




Slide 41 - Tekstslide

Opdracht 1 t/m 3 bespreken
Schrijf mee!

(blz. 29 en 30) 

Slide 42 - Tekstslide

Synoniem
Een synoniem is een ander woord dat hetzelfde betekent. 

Bijvoorbeeld:
explosie - ontploffing
levenslang - eeuwig
beroemd - bekend
gevangenis - ......
boos - ...... 

Slide 43 - Tekstslide

Antoniem
Een antoniem is een ander woord dat precies het tegenovergestelde betekent.

Bijvoorbeeld:
 licht - donker
moeilijk - makkelijk
dag - nacht 

Slide 44 - Tekstslide


1. Gezond
2. Hier
3. Hoog
4. Warm
5. Zwak
6. Dwerg
7. Netjes

1. 
2. 
3.
4.
5.
6.
7. 

Slide 45 - Tekstslide

Quizlet
We gaan zo een quizlet doen. Een quizlet is een soort online quiz. Het is dan de bedoeling dat je de antoniemen aan elkaar gaat koppelen. Het probleem is alleen dat de antwoorden niet alleen op je eigen telefoon staan, maar ook op die van je teamgenoten. Je moet dus samenwerken om te kunnen winnen. Het eerste rondje zal een soort oefenrondje zijn, daarna zijn jullie er vast beter in! 

Slide 46 - Tekstslide

Lesafsluiting
Deze les heb je geleerd wat synoniemen en antoniemen zijn.
Deze les hebben we het gehad over het verhaal 'Een vakantie van niks!'
Deze les heb je de betekenis van een aantal nieuwe woorden geleerd, geen zorgen deze gaan we nog vaak genoeg herhalen zodat je ze weet. 

De volgende les: maandag 1e uur, huiswerk: opdracht 4 en 5 af. (blz. 31 en 32) 


Slide 47 - Tekstslide