HS 5, lezen, bk2b 14-06

Welkom

Wat heb je vandaag nodig?
Je boek voor Nederlands, een schrift en een pen.

We zijn bezig met het onderdeel: lezen H5  


1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom

Wat heb je vandaag nodig?
Je boek voor Nederlands, een schrift en een pen.

We zijn bezig met het onderdeel: lezen H5  


Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
  • Wat weet je nog?
  • Huiswerk bespreken
  • Uitleg
  • Aan de slag!

Slide 2 - Tekstslide

Wat weet je nog?
De vorige les hebben we het gehad over inleiding en slot.

Je hebt drie manieren om een tekst in te leiden. Welke drie zijn dit?
  • Het onderwerp noemen
  • Eén of meer vragen stellen
  • Een kort/grappig/bijzonder verhaaltje vertellen

Slide 3 - Tekstslide

Wat weet je nog?
De vorige les hebben we het gehad over inleiding en slot.

Je hebt drie manieren om een tekst af te sluiten. Welke drie zijn dit?
  • Het samenvatting van de tekst
  • Een conclusie
  • Een advies geven

Slide 4 - Tekstslide

Opdracht 6 (blz. 237)
  • 1. a. inleiding - een vraag
  • 1. b. slot - een conclusie
  • 1. c. slot - een advies
  • 1. d. slot - een samenvatting
  • 1. e. inleiding - het onderwerp vertellen
  • 1. f. inleiding - verhaaltje

Slide 5 - Tekstslide

Opdracht 7 (blz. 237)
Samen maken.

Slide 6 - Tekstslide

Zelf aan de slag! 
 Wat? Opdracht 1 t/m 4 (blz. 278 t/m 281)
Vraag? Steek je hand omhoog en stel de vraag.
Hoe? In stilte met zachtjes overleggen, zie stoplicht 
Tijd? Je hebt tot het einde van de les om deze opdracht te maken. 
Klaar? Maak opdracht 5 (blz. 281) ook. 

Doel: je leert de de manieren van inleiden en afsluiten herkennen.

Slide 7 - Tekstslide

Opdracht 2 (blz. 234)

Tekst 8



  • 1. Tekst 8 is een beoordeling (of recensie).
  • 2. Nina Schouten.
  • 3. Marjolein van Rest
  • 4. eigen antwoord
  • 5. Overtuigen.
  • 6 a front = de strook land waar vijandige legers tegenover elkaar staan en waar gevochten wordt
  •  b afschaffing = (van afschaffen) dat aan iets een einde is of wordt gemaakt
  •  c verrukt = heel erg blij
  •  d roadtrip = lange reis (meestal per auto)
  •  e je waant je daar (wanen) = je beeldt je in dat je daar bent

Slide 8 - Tekstslide

Opdracht 4 (blz. 234)

Tekst 8



  • 7 Ik vind iets heel spannend; ik schrik ergens heel erg van.
  • 8 eerste boek van Marjolein van Rest – waarom Adriaan op weg gaat – hoe de reis verloopt – de mening over het boek
  • 9 C Mooi en spannend
  • 10 Alinea 1: Marjolein van Rest heeft haar eerste jeugdboek geschreven: Weg.
  •  Alinea 2: Midden in de nacht gaat Adriaan ervandoor om de lange reis naar het zuiden te maken en zijn vader terug te halen.
  •  Alinea 3: Adriaan maakt dus een ‘roadtrip’, maar dan een échte.
  •  Alinea 4: Weg is een mooi geschreven en spannend boek.


Slide 9 - Tekstslide

Opdracht 4 (blz. 234)

Tekst 8



  • 11 De zin uit alinea 4: Weg is een mooi geschreven en spannend boek.
  • 12 a De hoofdgedachte is een mening.
  •  b Nee, want in de zin staat dat het zo is, daardoor lijkt de zin een feit. Je moet hier dus goed lezen om te zien dat dit toch een mening is.
  • 13 Het boek heeft sfeervolle beschrijvingen. Er zijn actiescènes die je armharen recht overeind zetten (die heel spannend zijn). Het verhaal gaat over het waargebeurde verleden.
  • 14 a Dit maakt het boek soms wat traag, vooral in het begin.
  •  b Ze heeft deze zin toch in de tekst gezet, omdat je bijna nooit ergens alleen maar positief over bent. Als je ook een minpunt noemt, ben je eerlijker en kom je overtuigender over.

Slide 10 - Tekstslide

Inleiding 

Manieren om een tekst in te leiden:
1. Het onderwerp van de tekst noemen
2. Eén of meer vragen stellen 
3. Een kort, grappig of bijzonder verhaaltje vertellen


Doel: de lezer nieuwsgierig maken

Slide 11 - Tekstslide

Slot

Manieren om een tekst af te sluiten: 
1. Een korte samenvatting van de tekst geven
2. Een conclusie schrijven; de schrijver geeft een eindoordeel (dus...)
3. De schrijver geeft een advies


Doel: de tekst goed afsluiten

Slide 12 - Tekstslide

Weet je nu...
de drie manieren van inleiden?

de drie manieren van afsluiten?



Slide 13 - Tekstslide

Hoe noem je de belangrijkste zin van een alinea?

Slide 14 - Open vraag

Wat is het verschil tussen hoofdzaken en bijzaken?

Slide 15 - Open vraag

Wat is het tekstdoel van een instructie?

Slide 16 - Open vraag

Een nieuwsbericht is een voorbeeld van een...
A
informerende tekst
B
amuserende tekst
C
uitleggende tekst
D
aansporende tekst

Slide 17 - Quizvraag

Een recept is een voorbeeld van een...
A
informerende tekst
B
amuserende tekst
C
uitleggende tekst
D
aansporende tekst

Slide 18 - Quizvraag

Een verkiezingsposter is een voorbeeld van een...
A
informerende tekst
B
amuserende tekst
C
uitleggende tekst
D
aansporende tekst

Slide 19 - Quizvraag

Noem één van de vier kenmerken van een instructie.

Slide 20 - Woordweb

Een infographic is een ...
A
Een grafiek
B
Een informatieve afbeelding
C
Een krantenbericht
D
Een tijdschriftartikel

Slide 21 - Quizvraag

Slide 22 - Tekstslide

Spelling voltooid deelwoord 

Slide 23 - Tekstslide

Even oefenen
  1. Jacqueline heeft een meisje gekregen (krijgen). 
  2. Hij is gisteren toch maar thuis ... (blijven).
  3. Mijn vader ... (lopen) 10.000 stappen per dag.
  4. Vandaag ... (worden) mijn zusje 12 jaar!
  5. Ik heb gisteren een hele enge film ... (kijken).
  6. Lisa ... (hebben) de daders nog ... (zien

Slide 24 - Tekstslide

Grammatica; woordsoorten
De groenteboer | geeft | het meisje | een appel.

'geeft' kunnen we gelijk scharen onder de categorie werkwoorden

Maar wat is de woordsoort van andere woorden? De, groenteboer, het, meisje, een, appel?




Slide 25 - Tekstslide

Grammatica; woordsoorten
De groenteboer | geeft | het meisje | een appel.

de, het, een                     lidwoorden
groenteboer, meisje, appel                 zelfstandige naamwoorden






Slide 26 - Tekstslide

Grammatica; woordsoorten
Zelfstandige naamwoorden                mensen, dieren, planten of dingen. Vaak kun je er een lidwoord voorzetten. Van de meeste zelfstandige naamwoorden kun je een meervoud of een verkleinwoord maken. (PLADIMEDINA

LET OP: eigennamen zijn ook zelfstandige naamwoorden! Bijvoorbeeld: Heerhugowaard, Efteling, Laura of Japan. 






Slide 27 - Tekstslide

Grammatica; woordsoorten
De aardige groenteboer geeft het jonge meisje een lekkere appel.

Aan deze zin zijn woorden toegevoegd. Wat zijn dit voor soort woorden?
  • Bijvoegelijke naamwoorden                 zeggen iets over een zelfstandig naamwoord. 
  • Je voegt dan als het ware eigenschappen of kenmerken van een zelfstandig naamwoord toe. 

Slide 28 - Tekstslide

Grammatica; woordsoorten
Voorzetsels                 zijn woorden die vaak een plaats of tijd aangeven. Je kan het woord gebruiken bij 'de kast' 'het kooitje' of 'het feestje' . 

Voorbeelden zijn:
op, in, tijdens, tussen, buiten, naast







Slide 29 - Tekstslide

Even oefenen.
Noteer de pv, het wwg, ow en lv van de onderstaande zinnen. Soms zit een onderdeel er niet in. Dan zet je een streepje. 

1. Petra is gisteren haar tas vergeten. 
2. Die meneer heeft een rode auto gekocht.
3. Die meneer staat naast die rode auto geparkeerd. 
4. Vandaag moet Jacqueline een gedicht voordragen.
5. De rode auto heeft 's ochtends altijd problemen. 

timer
10:00

Slide 30 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
Nog één onderdeel... het lijdend voorwerp.

Geeft antwoord op de vraag: Wie/Wat + wwg + ow?

Paul heeft gisteren een mooi kunstwerk gemaakt. 

Wat heeft Paul gemaakt?

Slide 31 - Tekstslide

Huiswerk bespreken
Opdracht 4 en 7 (blz. 214 en 216)  

Slide 32 - Tekstslide

Hoe werkt het?
1. Je gaat naar: create.kahoot.it
2. Don't have an account? Sign up
3. Kies student 
4. Geef als geboortedatum Jan-01-2000 op. Anders komt er een leeftijdsrestrictie op de Kahoot en kan je 'm niet delen. 
5. Bedenk een gebruikersnaam
6. Voer een e-mailadres en een wachtwoord in
7. SCHRIJF DIT E-MAILADRES EN WACHTWOORD ERGENS OP 

Slide 33 - Tekstslide

Opdracht Kahoot
  • Je maakt minimaal 10 vragen
  • Er mogen maximaal 3 true/false vragen in zitten
  • Het gaat alleen over Nederlands grammatica HS 1 en 2
  • Doel? Door zelf vragen te verzinnen word je beter in Nederlands
  • En we kunnen hopelijk binnenkort jouw Kahoot spelen in de les :) 

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Video

Tekstsoort + tekstdoelen

Slide 36 - Tekstslide

Uit welke woorden bestaan de onderstaande samenstellingen?
grondstof
bureaustoel
toetsenbord
paperclip
waterflesje
meergranenkoekje
langetermijnplanning 

Slide 37 - Tekstslide

Pauze
timer
5:00

Slide 38 - Tekstslide

BOY7
Samen gaan we het boek BOY7 van Miriam Mous lezen. Nadat we het boek hebben gelezen ga je een verwerkingsopdracht maken bij het boek. 

Daarnaast krijg je een boektoets over het boek. Als je 70% van die vragen goed hebt, krijg je een bonuspunt voor je verwerkingsopdracht!

Slide 39 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
12.35 - 12.40 - Wat weet je nog?
12.40 - 12.55 - Opdracht 1 (blz. 13) bespreken
12.55 - 13.10 - Uitleg fictie en non-fictie
13.10 - 13.25 - Woordenschat, zelf aan de slag!
13.25 - 13.30 - Pauze
13.30 - 13.45 - Opdrachten woordenschat bespreken
13.45 - 13.50 - Uitleg synoniemen en antoniemen
13.50 - 14.00 - Zelf aan de slag**

Gaat het zelf aan de slag allemaal goed? Dan doen we aan het laatste kwartier van de les een spelletje. (wel over Nederlands, natuurlijk) 




Slide 40 - Tekstslide

Opdracht 1 t/m 3 bespreken
Schrijf mee!

(blz. 29 en 30) 

Slide 41 - Tekstslide

Synoniem
Een synoniem is een ander woord dat hetzelfde betekent. 

Bijvoorbeeld:
explosie - ontploffing
levenslang - eeuwig
beroemd - bekend
gevangenis - ......
boos - ...... 

Slide 42 - Tekstslide

Antoniem
Een antoniem is een ander woord dat precies het tegenovergestelde betekent.

Bijvoorbeeld:
 licht - donker
moeilijk - makkelijk
dag - nacht 

Slide 43 - Tekstslide


1. Gezond
2. Hier
3. Hoog
4. Warm
5. Zwak
6. Dwerg
7. Netjes

1. 
2. 
3.
4.
5.
6.
7. 

Slide 44 - Tekstslide

Quizlet
We gaan zo een quizlet doen. Een quizlet is een soort online quiz. Het is dan de bedoeling dat je de antoniemen aan elkaar gaat koppelen. Het probleem is alleen dat de antwoorden niet alleen op je eigen telefoon staan, maar ook op die van je teamgenoten. Je moet dus samenwerken om te kunnen winnen. Het eerste rondje zal een soort oefenrondje zijn, daarna zijn jullie er vast beter in! 

Slide 45 - Tekstslide

Lesafsluiting
Deze les heb je geleerd wat synoniemen en antoniemen zijn.
Deze les hebben we het gehad over het verhaal 'Een vakantie van niks!'
Deze les heb je de betekenis van een aantal nieuwe woorden geleerd, geen zorgen deze gaan we nog vaak genoeg herhalen zodat je ze weet. 

De volgende les: maandag 1e uur, huiswerk: opdracht 4 en 5 af. (blz. 31 en 32) 


Slide 46 - Tekstslide