Zelfstandig naamwoorden en lidwoorden

Nederlands
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Planning vandaag
* 3de uur uitleg 
- zelfstandig aan de slag

* 6de uur opdrachten afmaken
- extra uitleg
- boekenopdracht, hoe gaat het. 
- Wat ging er vandaag goed bij jou?

Slide 2 - Tekstslide

Als vliegen achter vliegen vliegen, vliegen vliegen vliegen achterna.

Slide 3 - Tekstslide

Kader leerlingen
Later uitleg 'lijdend voorwerp'.

Nu aan de slag met 'de brug' grammatica
(linker menu helemaal onderaan)
Stil lezen of boekenopdracht

Slide 4 - Tekstslide

Lesdoelen
Je weet wat lidwoorden zijn.
  
Je weet wat zelfstandige naamwoorden zijn.

Je kunt ze allebei herkennen in een zin.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Link

Slide 7 - Tekstslide

De afkorting voor een zelfstandig naamwoord is....
A
PV
B
ZN
C
LW
D
BN

Slide 8 - Quizvraag

De afkorting voor een lidwoord is...
A
BN
B
ZN
C
LV
D
LW

Slide 9 - Quizvraag

Wat zijn lidwoorden?
A
zijn en worden
B
de, het en een
C
ik, hij en wij
D
het onderwerp van de zin

Slide 10 - Quizvraag

Wat zijn zelfstandige naamwoorden?
A
de ,het, een
B
namen van: mensen, dieren, dingen, planten en eigen namen
C
bijvoeglijke naamwoorden
D
geen idee

Slide 11 - Quizvraag

Wat is GEEN zelfstandig naamwoord?
A
Verdriet
B
Hond
C
Rommelig
D
Batterij

Slide 12 - Quizvraag

Wat is een zelfstandig naamwoord?
A
Leuk
B
Snel
C
Garage
D
Nat

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het lidwoord?
A
De
B
Geluk
C
Prijs
D
verkoper

Slide 14 - Quizvraag

VERKLEINWOORD
MEERVOUD
griepje
zakje
hondje
klontje
bergje
takje
kopje
kopje
bankje
tandje
schilderijtje
schriftje
kantoortje
bordje
steentje
bomen
borden
dekens
schoenen
kussens
tassen
beren
vlinders
stempels
bessen
stekels
ganzen
kaarsen
huizen
tafels
boeken

Slide 15 - Tekstslide

Bij meervoud gebruik je altijd
A
DE
B
HET

Slide 16 - Quizvraag

Hoeveel zelfstandig naamwoorden?

Op de tafel staat een vaas met bloemen.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 17 - Quizvraag

Bij een verkleinwoord gebruik je altijd
A
DE
B
HET

Slide 18 - Quizvraag

Kan ik aan de slag?
Ik had alle vragen goed, ik kan aan de slag!
Ik had niet alles goed, maar kan wel aan de slag!
Ik heb nog wat hulp nodig van de docent

Slide 19 - Poll

Aan de slag!
Je maakt de opdrachten bij hoofdstuk 3 'taalverzorging zelfstandige naamwoorden en lidwoorden'. 


Je score is minimaal 60 % 

Lukt dit niet, dan krijg je extra uitleg

Slide 20 - Tekstslide