H1 Schaarste en ruil paragraaf 4

Leerdoelen paragraaf 4: ruilen en geld
  1. Je kent het verschil tussen directe en indirecte ruil.
  2. Je kunt voorbeelden geven van geld als ruilmiddel, rekenmiddel en oppotmiddel.
  3. Je kunt de intrinsieke en extrinsieke waarde van geld onderscheiden en deze begrippen in relatie brengen met de "wet van Gresham".

1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 18 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 70 min

Onderdelen in deze les

Leerdoelen paragraaf 4: ruilen en geld
  1. Je kent het verschil tussen directe en indirecte ruil.
  2. Je kunt voorbeelden geven van geld als ruilmiddel, rekenmiddel en oppotmiddel.
  3. Je kunt de intrinsieke en extrinsieke waarde van geld onderscheiden en deze begrippen in relatie brengen met de "wet van Gresham".

Slide 1 - Tekstslide

3. Leerdoelgericht werken
De docent geeft het onderwerp, RTTI geformuleerde leerdoelen en de lesopbouw aan. De docent weet de leerdoelen goed te laten aansluiten bij de voorkennis en het (taal)niveau van de leerlingen. Gedurende de les wordt continu een terugkoppeling naar de leerdoelen gemaakt om de mate van beheersing te controleren.

1.4       Ruilen en geld.
Directe ruil: 
Ruilen van goederen zonder tussenkomst van geld.

Slide 2 - Tekstslide

4. Inclusieve didactiek
De docent past een inclusieve didactiek toe door de interactie, eventueel in de thuistalen, in de klas te stimuleren om tot beter begrip van de lesstof te komen. De docent creëert een contextrijke leeromgeving door actief de culturele achtergronden van leerlingen bij de lesinhoud te betrekken. Hierin is de docent zich bewust van de verschillen in de klas. Door flexibel of heterogeen te differentiëren blijft iedereen bij de les betrokken. Gedurende de les reageert de docent positief en proactief op gedrag en maakt het daarmee makkelijker voor leerlingen om gewenst gedrag te laten zien.

1.4       Ruilen en geld.
Directe ruil: 
Ruilen van goederen zonder tussenkomst van geld.

Indirecte ruil: 
Ruilen met geld als betaalmiddel.

Slide 3 - Tekstslide

4. Inclusieve didactiek
De docent past een inclusieve didactiek toe door de interactie, eventueel in de thuistalen, in de klas te stimuleren om tot beter begrip van de lesstof te komen. De docent creëert een contextrijke leeromgeving door actief de culturele achtergronden van leerlingen bij de lesinhoud te betrekken. Hierin is de docent zich bewust van de verschillen in de klas. Door flexibel of heterogeen te differentiëren blijft iedereen bij de les betrokken. Gedurende de les reageert de docent positief en proactief op gedrag en maakt het daarmee makkelijker voor leerlingen om gewenst gedrag te laten zien.

1.4       Ruilen en geld.
Geld heeft 3 functies:

  1. Ruilmiddel        (de euro is een wettig betaalmiddel)

Wettig betaalmiddel:
Door de overheid uitgegeven en erkend ruilmiddel waarmee je overal in een land kunt betalen.


Slide 4 - Tekstslide

4. Inclusieve didactiek
De docent past een inclusieve didactiek toe door de interactie, eventueel in de thuistalen, in de klas te stimuleren om tot beter begrip van de lesstof te komen. De docent creëert een contextrijke leeromgeving door actief de culturele achtergronden van leerlingen bij de lesinhoud te betrekken. Hierin is de docent zich bewust van de verschillen in de klas. Door flexibel of heterogeen te differentiëren blijft iedereen bij de les betrokken. Gedurende de les reageert de docent positief en proactief op gedrag en maakt het daarmee makkelijker voor leerlingen om gewenst gedrag te laten zien.

1.4       Ruilen en geld.
Geld heeft 3 functies:

  1. Ruilmiddel        (de euro is een wettig betaalmiddel)
  2. Rekenmiddel    (vergelijken)

Wettig betaalmiddel:
Door de overheid uitgegeven en erkend ruilmiddel waarmee je overal in een land kunt betalen.


Slide 5 - Tekstslide

4. Inclusieve didactiek
De docent past een inclusieve didactiek toe door de interactie, eventueel in de thuistalen, in de klas te stimuleren om tot beter begrip van de lesstof te komen. De docent creëert een contextrijke leeromgeving door actief de culturele achtergronden van leerlingen bij de lesinhoud te betrekken. Hierin is de docent zich bewust van de verschillen in de klas. Door flexibel of heterogeen te differentiëren blijft iedereen bij de les betrokken. Gedurende de les reageert de docent positief en proactief op gedrag en maakt het daarmee makkelijker voor leerlingen om gewenst gedrag te laten zien.

1.4       Ruilen en geld.
Geld heeft drie functies:

  1. Ruilmiddel        (de euro is een wettig betaalmiddel)
  2. Rekenmiddel    (vergelijken)
  3. Oppotmiddel     (bewaren)

Oppotten:
Geld zelf bewaren. Het is dan inactief geld.


Wettig betaalmiddel:
Door de overheid uitgegeven en erkend ruilmiddel waarmee je overal in een land kunt betalen.


Slide 6 - Tekstslide

4. Inclusieve didactiek
De docent past een inclusieve didactiek toe door de interactie, eventueel in de thuistalen, in de klas te stimuleren om tot beter begrip van de lesstof te komen. De docent creëert een contextrijke leeromgeving door actief de culturele achtergronden van leerlingen bij de lesinhoud te betrekken. Hierin is de docent zich bewust van de verschillen in de klas. Door flexibel of heterogeen te differentiëren blijft iedereen bij de les betrokken. Gedurende de les reageert de docent positief en proactief op gedrag en maakt het daarmee makkelijker voor leerlingen om gewenst gedrag te laten zien.

1.4       Ruilen en geld.
Geld heeft 3 functies:

  1. Ruilmiddel        (de euro is een wettig betaalmiddel)
  2. Rekenmiddel    (vergelijken)
  3. Oppotmiddel     (bewaren)

                            
                      Sparen of oppotten?

Oppotten:
Geld zelf bewaren. Het is dan inactief geld.


Wettig betaalmiddel:
Door de overheid uitgegeven en erkend ruilmiddel waarmee je overal in een land kunt betalen.


Sparen:
Geld op de bank zetten in ruil voor rente.



Slide 7 - Tekstslide

4. Inclusieve didactiek
De docent past een inclusieve didactiek toe door de interactie, eventueel in de thuistalen, in de klas te stimuleren om tot beter begrip van de lesstof te komen. De docent creëert een contextrijke leeromgeving door actief de culturele achtergronden van leerlingen bij de lesinhoud te betrekken. Hierin is de docent zich bewust van de verschillen in de klas. Door flexibel of heterogeen te differentiëren blijft iedereen bij de les betrokken. Gedurende de les reageert de docent positief en proactief op gedrag en maakt het daarmee makkelijker voor leerlingen om gewenst gedrag te laten zien.

1.4       Ruilen en geld.
Geld kent twee soorten waarde:


Intrinsieke waarde:
De waarde van het materiaal waarvan geld is gemaakt.


Slide 8 - Tekstslide

4. Inclusieve didactiek
De docent past een inclusieve didactiek toe door de interactie, eventueel in de thuistalen, in de klas te stimuleren om tot beter begrip van de lesstof te komen. De docent creëert een contextrijke leeromgeving door actief de culturele achtergronden van leerlingen bij de lesinhoud te betrekken. Hierin is de docent zich bewust van de verschillen in de klas. Door flexibel of heterogeen te differentiëren blijft iedereen bij de les betrokken. Gedurende de les reageert de docent positief en proactief op gedrag en maakt het daarmee makkelijker voor leerlingen om gewenst gedrag te laten zien.

1.4       Ruilen en geld.
Geld kent twee soorten waarde:


Intrinsieke waarde:
De waarde van het materiaal waarvan geld is gemaakt.


Extrinsieke waarde:
De waarde die op de munt of het biljet staat.


Slide 9 - Tekstslide

4. Inclusieve didactiek
De docent past een inclusieve didactiek toe door de interactie, eventueel in de thuistalen, in de klas te stimuleren om tot beter begrip van de lesstof te komen. De docent creëert een contextrijke leeromgeving door actief de culturele achtergronden van leerlingen bij de lesinhoud te betrekken. Hierin is de docent zich bewust van de verschillen in de klas. Door flexibel of heterogeen te differentiëren blijft iedereen bij de les betrokken. Gedurende de les reageert de docent positief en proactief op gedrag en maakt het daarmee makkelijker voor leerlingen om gewenst gedrag te laten zien.

1.4       Ruilen en geld.
De wet van Gresham:
“Bad money drives out good money”

Wet van Gresham:
De intrinsieke waarde van geld kan nooit hoger zijn dan de extrinsieke waarde van geld.


Slide 10 - Tekstslide

4. Inclusieve didactiek
De docent past een inclusieve didactiek toe door de interactie, eventueel in de thuistalen, in de klas te stimuleren om tot beter begrip van de lesstof te komen. De docent creëert een contextrijke leeromgeving door actief de culturele achtergronden van leerlingen bij de lesinhoud te betrekken. Hierin is de docent zich bewust van de verschillen in de klas. Door flexibel of heterogeen te differentiëren blijft iedereen bij de les betrokken. Gedurende de les reageert de docent positief en proactief op gedrag en maakt het daarmee makkelijker voor leerlingen om gewenst gedrag te laten zien.

1.4       Ruilen en geld.
De wet van Gresham:
“Bad money drives out good money”

De wet van Gresham stelt dat wanneer er twee vormen van geld in 
omloop zijn met dezelfde nominale waarde, maar met verschillende
intrinsieke waarden (bijvoorbeeld één munt van puur zilver en één van tin), mensen liever het waardevollere geld bewaren (de zilveren munten) en het minder waardevolle geld (de tinnen munten) gebruiken om te betalen. 

Hierdoor verdwijnt het 'goede' geld uit de circulatie, omdat iedereen het bewaart, en blijft het 'slechte' geld over als betaalmiddel in de economie.







Wet van Gresham:
De intrinsieke waarde van geld kan nooit hoger zijn dan de extrinsieke waarde van geld.


Slide 11 - Tekstslide

4. Inclusieve didactiek
De docent past een inclusieve didactiek toe door de interactie, eventueel in de thuistalen, in de klas te stimuleren om tot beter begrip van de lesstof te komen. De docent creëert een contextrijke leeromgeving door actief de culturele achtergronden van leerlingen bij de lesinhoud te betrekken. Hierin is de docent zich bewust van de verschillen in de klas. Door flexibel of heterogeen te differentiëren blijft iedereen bij de les betrokken. Gedurende de les reageert de docent positief en proactief op gedrag en maakt het daarmee makkelijker voor leerlingen om gewenst gedrag te laten zien.

Aan de slag
Maak opgave 20 en 22 op pagina 30 en 31.

Slide 12 - Tekstslide

6. Actieve verwerking
De docent maakt expliciet over hoe de leerstof actief verwerkt dient te worden. Hierbij modelleert de docent eerst en laat daarna de leerlingen actief inoefenen. De ondersteuning wordt geleidelijk afgebouwd. De docent zorgt voor afwisseling in oefentypes en maakt gedurende de les het leren zichtbaar. De docent zet bijvoorbeeld in op hardop denken opdrachten en koppelt daar een geïnformeerde vervolgstap aan.

Leerdoelen paragraaf 4: ruilen en geld
  1. Je kent het verschil tussen directe en indirecte ruil.
  2. Je kunt voorbeelden geven van geld als ruilmiddel, rekenmiddel en oppotmiddel.
  3. Je kunt de intrinsieke en extrinsieke waarde van geld onderscheiden en deze begrippen in relatie brengen met de "wet van Gresham".
  4. Je kunt de technische eisen aan geld benoemen en verklaren.
  5. Je kunt uitleggen waarom geld fiduciair is en de verschillen tussen chartaal en giraal geld toelichten.

Slide 13 - Tekstslide

3. Leerdoelgericht werken
De docent geeft het onderwerp, RTTI geformuleerde leerdoelen en de lesopbouw aan. De docent weet de leerdoelen goed te laten aansluiten bij de voorkennis en het (taal)niveau van de leerlingen. Gedurende de les wordt continu een terugkoppeling naar de leerdoelen gemaakt om de mate van beheersing te controleren.

1.4       Ruilen en geld.
Geld wordt alleen aanvaard door iedereen als het fiduciair is.
Fiducie in geld ontstaat onder andere door:
  1. Een veilig banksysteem
  2. Technische eisen waaraan geld moet voldoen:
  • Handzaam en duurzaam
  • Deelbaar
  • Niet eenvoudig na te maken

Fiduciair geld:
Geld dat algemeen aanvaard wordt als ruilmiddel, omdat het wordt vertrouwd door de gebruikers.


Slide 14 - Tekstslide

4. Inclusieve didactiek
De docent past een inclusieve didactiek toe door de interactie, eventueel in de thuistalen, in de klas te stimuleren om tot beter begrip van de lesstof te komen. De docent creëert een contextrijke leeromgeving door actief de culturele achtergronden van leerlingen bij de lesinhoud te betrekken. Hierin is de docent zich bewust van de verschillen in de klas. Door flexibel of heterogeen te differentiëren blijft iedereen bij de les betrokken. Gedurende de les reageert de docent positief en proactief op gedrag en maakt het daarmee makkelijker voor leerlingen om gewenst gedrag te laten zien.

1.4       Ruilen en geld.
Er bestaan twee soorten geld:
1. chartaal geld
2. giraal geld


Chartaal geld:
Munten en bankbiljetten.



Giraal geld:
Geld op direct opvraagbare bankrekeningen.




Slide 15 - Tekstslide

4. Inclusieve didactiek
De docent past een inclusieve didactiek toe door de interactie, eventueel in de thuistalen, in de klas te stimuleren om tot beter begrip van de lesstof te komen. De docent creëert een contextrijke leeromgeving door actief de culturele achtergronden van leerlingen bij de lesinhoud te betrekken. Hierin is de docent zich bewust van de verschillen in de klas. Door flexibel of heterogeen te differentiëren blijft iedereen bij de les betrokken. Gedurende de les reageert de docent positief en proactief op gedrag en maakt het daarmee makkelijker voor leerlingen om gewenst gedrag te laten zien.

1.4       Ruilen en geld.
Er bestaan twee soorten geld:
1. chartaal geld
2. giraal geld

Samen is de maatschappelijke geldhoeveelheid.
"Publiek" zijn in dit verband de huishoudens en de bedrijven. Het
geld dat banken bezitten telt niet mee.


Chartaal geld:
Munten en bankbiljetten.



Giraal geld:
Geld op direct opvraagbare bankrekeningen.




Maatschappelijke geldhoeveelheid:
De som van al het chartale en girale geld in handen van het publiek.





Slide 16 - Tekstslide

4. Inclusieve didactiek
De docent past een inclusieve didactiek toe door de interactie, eventueel in de thuistalen, in de klas te stimuleren om tot beter begrip van de lesstof te komen. De docent creëert een contextrijke leeromgeving door actief de culturele achtergronden van leerlingen bij de lesinhoud te betrekken. Hierin is de docent zich bewust van de verschillen in de klas. Door flexibel of heterogeen te differentiëren blijft iedereen bij de les betrokken. Gedurende de les reageert de docent positief en proactief op gedrag en maakt het daarmee makkelijker voor leerlingen om gewenst gedrag te laten zien.

1.4       Ruilen en geld.
Maatschappelijke geldhoeveelheid:
De som van al het chartale en girale geld in handen van het publiek.
Als je geld pint dan daalt de girale geldhoeveelheid. De chartale geldhoeveelheid stijgt met hetzelfde bedrag. Dit noem je substitutie. De maatschappelijke geldhoeveelheid blijft gelijk.

Slide 17 - Tekstslide

4. Inclusieve didactiek
De docent past een inclusieve didactiek toe door de interactie, eventueel in de thuistalen, in de klas te stimuleren om tot beter begrip van de lesstof te komen. De docent creëert een contextrijke leeromgeving door actief de culturele achtergronden van leerlingen bij de lesinhoud te betrekken. Hierin is de docent zich bewust van de verschillen in de klas. Door flexibel of heterogeen te differentiëren blijft iedereen bij de les betrokken. Gedurende de les reageert de docent positief en proactief op gedrag en maakt het daarmee makkelijker voor leerlingen om gewenst gedrag te laten zien.

Aan de slag
Maak opgave 23 en 24 op pagina 31.

Slide 18 - Tekstslide

6. Actieve verwerking
De docent maakt expliciet over hoe de leerstof actief verwerkt dient te worden. Hierbij modelleert de docent eerst en laat daarna de leerlingen actief inoefenen. De ondersteuning wordt geleidelijk afgebouwd. De docent zorgt voor afwisseling in oefentypes en maakt gedurende de les het leren zichtbaar. De docent zet bijvoorbeeld in op hardop denken opdrachten en koppelt daar een geïnformeerde vervolgstap aan.