Les 7: herhaling

Voorbereidingen les
Geen.
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwoo, b, kLeerjaar 1,2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Voorbereidingen les
Geen.

Slide 1 - Tekstslide

Welkom 2B!
  • Telefoons in de bak.
  • Plek zoals op de plattegrond.
  • Tas naast de stoel.
  •  Leesdoek, Chromebook en werkboek op tafel.
  • Gezicht naar het bord.

Slide 2 - Tekstslide

Denk aan de afspraken...
  1. We wachten met onze tas inpakken tot de docent heeft gezegd dat dit mag.
  2. We lopen niet door het lokaal zonder het te vragen.
  3. Als je binnenkomt ga je zitten op je plek (plattegrond) en pak je je spullen.
  4. Tijdens de uitleg is het stil en letten we goed op.
  5. We houden het lokaal netjes.

Slide 3 - Tekstslide

Denk ook hieraan...
  1. Niet aan de afspraken houden > naam op het bord.
  2. Bij een waarschuwing komt er een streepje achter.
  3. Drie streepjes = bij de docent zitten.
  4. Eerst waarschuwing daarna = nablijven.

Voor degenen die ik apart heb gesproken, gelden de afspraken die we hebben gemaakt tijdens het gesprek >
3 waarschuwingen in 1 les = naar teamleider.

Slide 4 - Tekstslide

Programma van vandaag
  1. Lezen.
  2. Wat weet je nog?
  3. Nakijken.
  4. Geheugen opfrissen werkwoorden.
  5. Jeugdjournaal 
  6. Spel (alleen als er goed wordt meegedaan de hele les, door iedereen).

Slide 5 - Tekstslide

Lezen 
5 min.
In stilte.

Slide 6 - Tekstslide

Leg in je eigen woorden uit wat meervoud is.

Slide 7 - Woordweb

Welke manieren ken je nog om een woord in meervoud te zetten?

Slide 8 - Open vraag

3 manieren om meervoud te maken
1. -en achter het woord zetten > krant - kranten
2. Een -s achter het woord zetten > vakantie - vakanties
Let op. Als je het woord dan verkeerd uitspreekt, moet je er 's van maken. > Tosti - tostis - tosti's.
3. - ën achter het woord zetten > Als het woord eindigt op -ee of -ie. > zee - zeeen - zeeën.

Slide 9 - Tekstslide

Kapot is een synoniem voor stuk
Waar
Niet waar

Slide 10 - Poll

Synoniemen
Synoniemen zijn woorden met dezelfde betekenis, zoals:
Kapot - stuk.
Etage - verdieping.
Sowieso - Hoe dan ook.

Slide 11 - Tekstslide

Wat wordt bedoeld met de lay-out van een tekst?

Slide 12 - Woordweb

Chromebooks dicht
We gaan opdrachten bespreken.

Slide 13 - Tekstslide

Ben je op schema?
  • Leg je boek open op tafel.
  • Als je bij blz. 232 bent, loop je op schema.

Slide 14 - Tekstslide

Nakijken
  • Opdracht 1 (blz. 228).
  • We luisteren naar degene die aan het woord is.
  • We lezen mee en verbeteren het antwoord zo nodig.
  • Iets zeggen = vinger opsteken.

Slide 15 - Tekstslide

Uitleg: werkwoordsvormen
Tijdens de uitleg:
  • Is ons boek/Chromebook dicht.
  • Letten we op.
  • Is het stil.
  • Vragen? Vinger opsteken.

Slide 16 - Tekstslide

Even alles over werkwoorden op een rijtje...
  1. Je krijgt een blad. Zet je naam erop.
  2. We samen het schema samen door.
  3. Daarna kijken we opdracht 5 na met het blad erbij.
  4. Het blad neem je mee naar huis. 
Tip: leer dit schema uit je hoofd.

Slide 17 - Tekstslide

Nakijken
  • Opdracht 5 (blz. 230).
  • We luisteren naar degene die aan het woord is.
  • We lezen mee en verbeteren het antwoord zo nodig.
  • Iets zeggen = vinger opsteken.

Slide 18 - Tekstslide

Werkwoorden
Vorm
T.t.

V.t 
('t Kofschip X)
V.d.w.
('t Kofschip X)
Ik-vorm
Vaak het werkwoord - en
Werkwoord: wandelen
Ik wandel 
Sterk of zwak werkwoord?

Sterke werkwoorden kun je alleen weten door ze te leren. Zwakke werkwoorden gaan als volgt...

Ik-vorm +de of te     
Ik schopte 
Ik wandelde
1. Je zet ge voor de ik vorm. gewandel
2. Je eindigt met een d of een t. (gebruik 't Kofschip X)


1. Ik heb gewandel...
2. De l zit niet in 't Kofschipx.
3. Het voltooid deelwoord eindigt op een d.
4. Ik heb gewandeld.

Jij/hij/zij/het
Ik vorm + t
Jij wandelt
Ik-vorm + de of te
Hij schopte
Hij wandelde
Gaat hetzelfde als bij de ik-vorm.
Meervoud
Hele werkwoord
Wij wandelen
Ik-vorm + den of ten 
Jullie schopten
Wij wandelden
Gaat hetzelfde als bij de ik-vorm.

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Link