H1F Zinsdelen H2 + H3

Grammatica zinsdelen
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Grammatica zinsdelen

Slide 1 - Tekstslide

Afgelopen weken

Slide 2 - Tekstslide

Schrijf op!
  1. Wat is een pv?
  2. Hoe vind je de pv in een zin? Schrijf 3 manieren op.

Slide 3 - Tekstslide

Lesdoelen
Ik kan / weet:
  • het onderwerp van een zin vinden.
  • het werkwoordelijk gezegde van een zin vinden.

Slide 4 - Tekstslide

Het onderwerp (ow)
  • geeft aan wie of wat iets doet in de zin.
  • is een mens, dier, ding, plant of eigennaam of het verwijst naar een mens, dier, ding, plant of eigennaam.
  • heeft altijd hetzelfde getal als de persoonsvorm. Ze staan dus allebei in het enkelvoud OF allebei in het meervoud.
  • begint nooit met een voorzetsel.

Slide 5 - Tekstslide

Het onderwerp (ow) vinden, hoe doe je dat?
1. Verander de persoonsvorm van getal. (van enkelvoud maak je dus meervoud of andersom)
Het woord dat mee moet veranderen, is het onderwerp.

2. Stel de vraag wie of wat + persoonsvorm?
Het antwoord op deze vraag is het onderwerp.


Slide 6 - Tekstslide

Opdracht
Maken oefening onderwerp H2, opdr. 1 en 2

Na 10 minuten bespreken we samen de antwoorden.

Ben je eerder klaar? Dan pak je je laptop erbij en ga je naar Nieuw Nederlands online H1 gr. zd, opdracht 1 en 2 (dit is ook huiswerk).
timer
10:00

Slide 7 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde (wwg)
  • alle werkwoorden in de zin
  • dus de pv en alle andere eventuele werkwoorden

Slide 8 - Tekstslide

Opdracht
Maak oefening persoonsvorm en gezegde.

Deze bespreken we samen na 10 minuten.
timer
10:00

Slide 9 - Tekstslide

Huiswerk 
vr 11-3:
H4 grammatica zinsdelen 
lezen theorie

di 15-3
H1 grammatica zinsdelen
maken opdr. 1 en 2
H2 grammatica zinsdelen
maken opdr. 2, 3 en 4

Slide 10 - Tekstslide

de vervelende docenten
Kan dit zinsdeel het onderwerp van een zin zijn?
A
ja
B
nee

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het ow?
In de trein mogen de passagiers niet meer dicht bij elkaar zitten.
A
In de trein
B
bij elkaar
C
de passagiers
D
de passagiers niet meer dicht

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde (wwg)?
A
Alle werkwoorden in een zin met uitzondering van de persoonsvorm
B
De persoonsvorm en alle zelfstandig naamwoorden in een zin
C
Alle werkwoorden in een zin inclusief de persoonsvorm
D
Het werkwoordelijk gezegde is een andere naam voor de persoonsvorm

Slide 13 - Quizvraag

Ik kan nu het onderwerp in zinnen vinden.
A
Ja, dat lukt me prima.
B
Ik vind het nog wel lastig, dus ik moet nog meer oefenen.
C
Nee, ik snap het echt nog niet.

Slide 14 - Quizvraag

Ik kan nu het werkwoordelijk gezegde van een zin vinden.
A
Ja, dat lukt me prima.
B
Ik vind het nog wel lastig, dus ik moet nog meer oefenen.
C
Nee, ik snap het echt nog niet.

Slide 15 - Quizvraag