2V Creatief Schrijven les 5

OPSTARTEN
Log in met een herkenbare naam
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

OPSTARTEN
Log in met een herkenbare naam

Slide 1 - Tekstslide

Vul de zin aan:

Deze week wordt zo ... als ...
timer
1:30

Slide 2 - Open vraag

SHOW DON'T TELL
Vertonen in plaats van vertellen
Spanning in je verhaal
+ Slot

Slide 3 - Tekstslide

Wat is de verteltijd?
timer
0:20
A
De tijd die het kost om iets te lezen/zien/horen.
B
De tijd die verstrijkt in het verhaal.

Slide 4 - Quizvraag

Programma
verteltijd, vertelde tijd en climax
Uitleg spanning
Beeldspraak
Slot
Update Dennis
Laatste quizvragen (2)
Samen aan de slag (10 min)
Afronden

Slide 5 - Tekstslide

Verteltijd en vertelde tijd
Een verhaal wordt in bijna alle gevallen chronologisch vertelt.​

Het verhaal begint op een bepaald moment en je eindigt op een bepaald moment. ​
vertelde tijd​


De duur van het verhaal, de tijd die nodig is om het verhaal te lezen (vertellen, bekijken) noem je de verteltijd.
Kun je uitdrukken in uren, in bladzijden, in woorden enz.


Voor spanning werken we met een korte vertelde tijd en een lange verteltijd.​
Veel details, gebruik van zintuigen, weergeven van gedachtes en beeldspraak​
Spanning door het rekken van de tijd. 








Slide 6 - Tekstslide

Wat is de vertelde tijd?

Jantje stond op. Het beloofde een mooie dag te worden. Hij ging douchen en kleedde zich aan. Daarna ging hij ontbijten. Hij keek op de klok en dacht: is het al zo laat? Ik moet al bijna naar school.
timer
0:30
A
Een ochtend
B
Ongeveer 1 of anderhalf uur
C
Een half uurtje
D
zes zinnen

Slide 7 - Quizvraag

Wat is langer?

Jantje stond op. Het beloofde een mooie dag te worden. Hij ging douchen en kleedde zich aan. Daarna ging hij ontbijten. Hij keek op de klok en dacht: is het al zo laat? Ik moet al bijna naar school.
timer
0:15
A
verteltijd
B
vertelde tijd

Slide 8 - Quizvraag

Climax
De climax van het verhaal is het hoogtepunt waar je het hele verhaal naar toewerkt en zit vaak voor het einde van een verhaal.​

De climax is de plek waar het belangrijkste van het verhaal gebeurt. 

Harry Potter die Voldemort verslaat.

Katniss Everdeen die de spelmakers van de hongerspelen te slim af is.



Slide 9 - Tekstslide

Spanning? 9 manieren
  1. Informatie voor de lezer verzwijgen. ​
  2. Het verhaal vertragen: de afloop van een situatie niet meteen vertellen, maar vertonen​
  3. De personen in een enge of gevaarlijke situatie plaatsen. ​
  4. Het verhaal in een griezelige of gevaarlijke omgeving laten spelen. ​
  5. Het verhaal op een spannend moment afbreken (cliffhanger).​
  6. Een onverwachte wending gebruiken: er gebeurt iets onverwachts en verrassends waardoor de vermoedens over het vervolg totaal veranderen.​
  7. Het wekken van verwachtingen en het oproepen van vermoedens bij de lezer door aanwijzingen te geven over de afloop.​
  8. Het vervolg uitstellen: op het moment dat de ontknoping verteld lijkt te worden, stapt het verhaal over naar een andere gebeurtenis, naar een andere verhaallijn of naar een voorval uit het verleden (terugblik of flashback).​
  9. De lezer een informatievoorsprong geven: de lezer iets vertellen wat de personages niet weten: ze dreigen in een gevaarlijke situatie terecht te komen, weten dit zelf niet, maar jij als lezer weet het wel. 








Slide 10 - Tekstslide

Schrijf in steekwoorden op wat er gebeurt in dit moment.

Als ik nu maar ergens iets scherps kon vinden dan zou ontsnappen een optie zijn. Ik keek rond maar zag eigenlijk niets. Alleen een klein spleetje licht onder de deur die met drie sloten op slot was gedaan door de kidnapper die mij in deze cel had opgesloten. Ik hoorde iets aan de andere kant van de deur. Waren dat voetstappen? Ze waren onduidelijk genoeg om daaraan te twijfelen.
timer
1:00

Slide 11 - Open vraag

twee soorten spanning
Fysieke spanning: schietpartij of gevecht, iemand wordt achterna gezeten, een bedreiging enz. ​


Psychologische spanning: het gaat om de gedachten en gevoelens van de hoofdpersoon. Bijvoorbeeld de angst die zij/hij voelt voor wat er zou kunnen gebeuren. ​
Vaak voor de fysieke spanning 


Slide 12 - Tekstslide

Basisplot: toewerken naar de climax
Deze stap bestaat uit ongeveer 150 woorden, waarin je het volgende doet:

  • Gebruik opvallende details, zintuigen beeldspraak en geef gedachtes weer. ​
  • Beeldspraak:  H1 en H2 Woordenschat: metafoor, vergelijking, personificatie, metonymia​
  • Stel de uitkomst van de gebeurtenis zo lang mogelijk uit. ​
  • Het gaat om psychologische en fysieke spanning, maar laat weer niet te veel gebeuren. Gebruik veel woorden om te beschrijven wat er gebeurt, hoe het eruit ziet en wat het personage ziet denkt en voelt. ​
  • Werk zo lang mogelijk toe naar de climax. Schrijf in de laatste zin(nen) pas hoe het afloopt.






Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Welke vorm van beeldspraak?

Mijn benen voelden als lood.
timer
0:30
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymia

Slide 15 - Quizvraag

Welke vorm van beeldspraak?

Gelukkig won mijn gedachte het van mijn lichaam.
timer
0:30
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymia

Slide 16 - Quizvraag

Welke vorm van beeldspraak?

Het was half vijf en de school was al bijna helemaal uitgestorven.
timer
0:30
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymia

Slide 17 - Quizvraag

Welke vorm van beeldspraak?

Achter me begonnen de voetstappen van het groepje pesters in tempo te versnellen.
timer
0:30
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymia

Slide 18 - Quizvraag

Slot
Het slot moet ervoor zorgen dat jouw lezer sprakeloos achterblijft: tevreden, ontroerd of gechoqueerd. ​


Vaak zit er een bepaalde les in een verhaal. Je kunt iets leren van de reactie van het personage op de gebeurtenissen of van de manier waarop hij/zij zich ontwikkelt. Zo’n les wordt in het slot het duidelijkst.

 Het personage is veranderd. ​
De lezer krijgt een les mee. ​
Kracht van fictie: een levenservaring opdoen, zonder die zelf mee te maken. 




Slide 19 - Tekstslide

3 veel gebruikte manieren om te eindigen
Gelukkig einde​

Hoofdpersoon krijgt wat hij/zij wilt: een relatie, een droombaan, rust, zijn gelijk enz. ​
Het hoeft niet eind goed al goed te zijn: trauma van de gebeurtenissen/iemand verloren​
Tragisch einde​
Hoofdpersoon is er slechter aan toe dan aan het begin van het verhaal. ​
De ‘les’ voor de lezer is hier heel belangrijk, zo kan de lezer toch tevreden zijn. ​
Tot inkeer komen​
Aan het begin van het verhaal wil je hoofdpersoon iets, maar tegen het einde zijn de doelen en wensen van het personage veranderd.​
Gebeurtenissen bieden het personage inzichten waardoor hij/zij ontwikkelt. 







Slide 20 - Tekstslide

Samengevat
basisplot: toewerken naar de climax
+/- 150 woorden
Maak de vertelde tijd zo lang mogelijk
gebruik beeldspraak, beschrijf de omgeving, zintuigen gedachtes enz.
Pas in de laatste zin(nen) laat je weten of het goed of slecht aflooopt.

basisplot: slot
+/- 50 woorden
De ontwikkeling van je personage komt hier naar voren.
Maak duidelijk wat er geleerd kan worden van je verhaal.

Slide 21 - Tekstslide

Update Dennis
Mijn verhaal heb ik toegevoegd aan de ELO. 
Lees die eens door ter inspiratie enz.

Na het inleveren van het complete verhaal doen we een feedbackronde. 

Slide 22 - Tekstslide

Laatste quizvragen! (2)

Slide 23 - Tekstslide

1: verteltijd vs. vertelde tijd


Zijn blik stond op standje wijsneus en hij sprak snel toen hij zei: het luisteren naar deze zin kost je ongeveer vier seconden.
timer
0:30
A
verteltijd is langer dan vertelde tijd
B
verteltijd is korter dan vertelde tijd
C
verteltijd en vertelde tijd zijn even lang.

Slide 24 - Quizvraag

2: hoe goed heb jij opgelet?

Hoeveel manieren om spanning op te roepen heb ik deze les genoemd?
A
7
B
8
C
9
D
10

Slide 25 - Quizvraag

Spanning? 9 manieren
  1. Informatie voor de lezer verzwijgen. ​
  2. Het verhaal vertragen: de afloop van een situatie niet meteen vertellen, maar vertonen​
  3. De personen in een enge of gevaarlijke situatie plaatsen. ​
  4. Het verhaal in een griezelige of gevaarlijke omgeving laten spelen. ​
  5. Het verhaal op een spannend moment afbreken (cliffhanger).​
  6. Een onverwachte wending gebruiken: er gebeurt iets onverwachts en verrassends waardoor de vermoedens over het vervolg totaal veranderen.​
  7. Het wekken van verwachtingen en het oproepen van vermoedens bij de lezer door aanwijzingen te geven over de afloop.​
  8. Het vervolg uitstellen: op het moment dat de ontknoping verteld lijkt te worden, stapt het verhaal over naar een andere gebeurtenis, naar een andere verhaallijn of naar een voorval uit het verleden (terugblik of flashback).​
  9. De lezer een informatievoorsprong geven: de lezer iets vertellen wat de personages niet weten: ze dreigen in een gevaarlijke situatie terecht te komen, weten dit zelf niet, maar jij als lezer weet het wel. 








Slide 26 - Tekstslide

Aan de slag
Schrijf verder aan je verhaal. Je complete verhaal lever je uiterlijk woensdag 03/03 om 17:00 in via Magister ELO -> opdrachten.

Schrijf nu een stukje verder 10 min, daarna sluiten we samen af. 

Slide 27 - Tekstslide

Afronden

Slide 28 - Tekstslide

Vrijdag gaan we verder met bijv. bep en obwb (en bespreken we de Klassenkrant). Zijn er dingen van grammatica zinsdelen waar je extra uitleg over wilt?

Slide 29 - Open vraag