Grammatica
1 / 20
Lesduur is: 30 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Wat is een voorbeeld van een bijvoeglijk naamwoord?
A
mooie bloemen
B
naar het park
C
snel hardlopen
D
met de auto
Slide 2 - Quizvraag
Wat is het onderwerp in deze zin?
Het bekende Nederlandse televisieprogramma van John de Mol bestaat al meer dan vijf jaar.
Het bekende Nederlandse televisieprogramma van John de Mol bestaat al meer dan vijf jaar.
A
meer dan vijf jaar
B
Het bekende Nederlandse televisieprogramma
C
Het bekende Nederlandse televisieprogramma van John
D
Het bekende Nederlandse televisieprogramma van John de Mol
Slide 3 - Quizvraag
In welke zin staan precies drie werkwoorden?
A
De vliegen vliegen achter vliegen aan.
B
De reiziger zal met de trein gaan reizen.
C
In de mediatheek staan veel computers.
D
Misschien moeten wij verhuizen.
Slide 4 - Quizvraag
Benoem het onderwerp:
Thuis oefen ik de grammatica.
Thuis oefen ik de grammatica.
A
thuis
B
oefen
C
de grammatica
D
ik
Slide 5 - Quizvraag
Ook op internet | moet | je | je | gedragen | naar bepaalde regels.|
Wat is het werkwoordelijk gezegde in bovenstaande zin?
A
moet
B
moet gedragen
C
moet je gedragen
D
naar bepaalde regels
Slide 6 - Quizvraag
Wij | hebben | ons | in de datum | vergist. |
Wat is het werkwoordelijk gezegde in bovenstaande zin?
A
wij
B
hebben
C
hebben vergist
D
hebben ons vergist
Slide 7 - Quizvraag
Wat is het lijdend voorwerp in de zin 'De kat vangt de muis'?
A
vangt
B
De
C
De kat
D
de muis
Slide 8 - Quizvraag
Kies het juiste lijdend voorwerp in de zin 'Ik heb een boek gelezen'.
A
Ik
B
een boek
C
gelezen
D
heb
Slide 9 - Quizvraag
zinsdeel 1
zinsdeel 2
zinsdeel 3
zinsdeel 4
zinsdeel 5
Joris
ging
gisteren
op
de
fiets
naar
voetbal
Slide 10 - Sleepvraag
Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
Zin:
onderwerp
werkwoordelijk
gezegde
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
Ander zinsdeel
Ze
feliciteerde
hem
met zijn verjaardag.
Slide 11 - Sleepvraag
De PV is altijd een werkwoord
A
juist
B
onjuist
Slide 12 - Quizvraag
Wat is het meewerkend voorwerp?
Zij heeft het ons toch verteld.
Zij heeft het ons toch verteld.
A
zij
B
heeft
C
ons
D
toch
Slide 13 - Quizvraag
Wie heeft mijn scooter gerepareerd?
mijn scooter =
mijn scooter =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
werkwoordelijk gezegde
Slide 14 - Quizvraag
Wie heeft gisteren mijn konijn eten gegeven?
Mijn konijn =
Mijn konijn =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
werkwoordelijk gezegde
Slide 15 - Quizvraag
Wat was het beroep van Sinterklaas?
A
Dominee
B
Priester
C
Bisschop
D
Pastoor
Slide 16 - Quizvraag
Hoe heet het paard van Sinterklaas?
A
Ozosnel
B
Americo
C
America
D
Zoefzoef
Slide 17 - Quizvraag
Vieren ze ook Sinterklaas in andere landen?
A
Nee
B
Ja, maar niet elk jaar
C
Ja, bijvoorbeeld België
D
Ja, maar dan in de zomer
Slide 18 - Quizvraag
Ik heb mijn nieuwsbericht al ingeleverd
A
JA
B
NEE
Slide 19 - Quizvraag
A
