Les Iinterpunctie, hoofdletters en ww-spelling

1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3,4

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vandaag:
  • wat is er aan de hand met deze tekst?
  • LessonUp: herhaling spelling;
  • terugblik + afsluiten. 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

INTERPUNCTIE
Leestekens: komma, punt, dubbele punt en het vraagteken.

Leestekens verduidelijken de tekst en ze zorgen ervoor dat je een tekst makkelijker leest.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

komma, punt, dubbele punt, vraagteken

Slide 7 - Woordweb

Wat weet je al over de leestekens? Wanneer gebruik je welke? Denk aan hoofdletters, punten, komma's, uitroeptekens en vraagtekens.
Lesdoelen
  • Ik kan de komma, de punt, de dubbele punt en het vraagteken op de juiste plek in een tekst noteren;
  • ik weet wanneer ik een hoofdletter moet schrijven in een zin;
  • ik weet de regels van de werkwoordspelling.

Veel puntenverlies bij het schrijven van een zakelijke brief of e-mail door fouten bij deze onderdelen. 

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Betekenisverschil?
  • Hij zat op haar schoot en rustte uit.
  • Hij zat op haar, schoot en rustte uit.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

komma (,)
Als ik naar school ga pak ik de fiets. 

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

komma (,)
Als ik naar school ga pak ik de fiets.
Als ik naar school ga, pak ik de fiets.
(1) Tussen twee persoonsvormen

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

komma (,)
(1) Tussen twee persoonsvormen;
(2) Tussen delen van een opsomming (= soort boodschappenlijstje).
We hebben chips, chocola, cola en frisdrank gekocht. 

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

komma (,)
(1) Tussen twee persoonsvormen;
(2) Tussen delen van een opsomming;
(3) Voor een aantal voegwoorden: want, omdat, maar (behalve vóór en en of)
Gister was het mistig, maar komend weekend wordt het zonnig.
Gister was het mistig en regenachtig.
De kinderen blijven hier of  ze gaan naar huis.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

komma
A
Toen ze thuiskwam, zag ze dat de lamp al brandde.
B
Toen ze thuiskwam zag ze dat de lamp al brandde.

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

komma
A
Ik hou van chocolade, dropjes, spekjes en koekjes.
B
Ik hou van chocolade dropjes spekjes en koekjes.
C
Ik hou van chocolade , dropjes, spekjes, en koekjes.
D
Ik hou van chocolade , dropjes spekjes en koekjes.

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Komma
Waar staat de komma op de goede plaats?
A
Ik ga naar de dierentuin met jurre Joes en Mitch.
B
Doei papa, mama ,en lotje.
C
Met vriendelijke groet, Awa en Arthur
D
ik ga naar de stad omdat, ik nog iets moet halen

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

komma
A
Als u hiermee instemt willen wij graag op ...
B
Als u hiermee instemt, willen wij graag op ...

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

dubbele punt (:)
1) Voor een toelichting of verklaring
Vingerafdrukken worden als uniek beschouwd: zelfs verschillende vingers van dezelfde hand zijn niet gelijk.

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

dubbele punt (:)
1) Voor een toelichting of verklaring
2) voor een opsomming
De volgende leerlingen moeten nablijven: Daniël, Demi, Maud en Annelin.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In welke zin is de dubbele punt correct gebruikt?
A
Haar hobby's zijn skaten, streetdance en tennis.
B
Haar hobby's zijn: skaten, streetdance en tennis.
C
Haar hobby's zijn skaten: streetdance en tennis.

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer gebruik je hoofdletters?

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

HOOFDLETTERS
- Begin van een zin. 

Uitzondering:
's Avonds ging ik naar....
80% van de mensen
20 dagen nadat .....


Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdletters
  • Namen --> personen, landen, steden, boeken, films etc.
  • Namen van volken: Fransen, Engelsen, Palestijnen, Eskimo's;
  • Feestdagen en historische gebeurtenissen --> Kerstmis, Pasen, Eerste Wereldoorlog,  Hemelvaart, Bevrijdingsdag.
  • Afgeleiden van deze woorden altijd met een kleine letter: eerste kerstdag, kerstontbijt, paasbrood.

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kleine letter:
Namen van dagen, maanden, windstreken en jaargetijden schrijf je met een kleine letter:
Het is vandaag donderdag.
De maand februari is nogal saai.
De wind komt uit het oosten.
In de winter ga ik op wintersportvakantie.

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tijdperken en geloven schrijf je met een kleine letter: 
Zij leefden in de middeleeuwen.
Dit noem je de renaissance.

Hij is van de protestantse kerk. 
Zij is lid van de joodse kerk.

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Goed of fout:
In Januari is het vaak heel koud.
A
Goed
B
Fout

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de juiste spelling?
A
engelse drop
B
Engelse drop

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de juiste spelling bij de aanhef aan de heer Adriaan de Boer?
A
Geachte heer de Boer,
B
Geachte heer De Boer,
C
Geachte heer A.de Boer,

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
De wind komt uit het noordoosten.
B
De wind komt uit het Noord-Oosten.

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies



Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
lente
B
Lente

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
paasei
B
Paasei

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
Het katholieke geloof
B
Het Katholieke geloof

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de juiste spelling?
A
Franse kaas
B
franse kaas

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
Er is een groot verschil tussen de arme landen en het rijke Westen.
B
Er is een groot verschil tussen de arme landen en het rijke westen.

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat weet je nog.... Hoe weet je of een werkwoord in v.t. of v.d. een d of een t krijgt?

Slide 36 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

En hoe zit het met de t.t.?

Slide 37 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

(Vinden) jij Engels ook zo moeilijk?
A
Vind
B
Vint
C
Vindt

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hij heeft zijn knie (schaven).
A
geschaven
B
geschaaft
C
geschaafd
D
geschaavd

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Dat (gebeuren) iedere dag.
A
gebeurt
B
gebeurd
C
gebeur

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hij (voeden) die puppy alleen op.
A
voet
B
voedt
C
voed

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Haar gedrag is (veranderen).
A
verandert
B
veranderd

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke regel over interpunctie, hoofdletters en/of werkwoordspelling heb je geleerd?

Slide 43 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Neem morgen je leesboek mee!

Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies