§3 Naamwoordelijk gezegde (ng)
Zo vind je het ng:
1. Kijk of er een mogelijk koppelwerkwoord in de zin staat.
(zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen)
2. Als het onderwerp iets ís, stel je de vraag: wat + ow + ww's?
Het antwoord is het naamwoordelijk deel.
4. Noteer het naamwoordelijk gezegde. Zet het naamwoordelijk
deel tussen vierkante haken.
Let op! Zinnen met een ng bevatten nooit een lv!