Kies het belangrijkste werkwoord (het werkwoord met de meest duidelijke/belangrijke betekenis).
Stel jezelf de vraag: heeft dit werkwoord een duidelijke betekenis? Nee? Waarschijnlijk naamwoordelijk gezegde.
Stel jezelf de vraag: is dit werkwoord één van de koppelwerkwoorden (zijn/worden/blijven/blijken/lijken/schijnen)? Ja? Waarschijnlijk naamwoordelijk gezegde.
Doet of is het onderwerp van de zin iets? Doet: werkwoordelijk gezegde. Is: naamwoordelijk gezegde.
Zeker weten of je een naamwoordelijk gezegde hebt? Controleer of je het koppelwerkwoord van de zin kunt vervangen door een ander koppelwerkwoord (zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen).
Slide 24 - Tekstslide
Stappenplan
1. Onderstreep de persoonsvorm
2. Zet zinsdeelstrepen tussen de zinsdelen
3. Zoek het gezegde. Werkwoordelijk of naamwoordelijk
4. Zoek het onderwerp
5. Zoek het lijdend voorwerp
Slide 25 - Tekstslide
Trucje
Werkwoordelijk gezegde Naamwoordelijk gezegde
Wat is de kern van de zin?
doet het onderwerp iets of is het onderwerp iets?
Hij zingt op de fiets. Hij issportief geworden.
kern = werkwoord kern = naamwoord
Slide 26 - Tekstslide
Je wordt misschien kribbig tegen je ouders, broers en zussen?