14 april T1b Grammatica zinsdelen, pv, o, wwg

Welkom!
do 14 april
  • Je telefoon in de kast
  • Ga rustig zitten op je vaste plek  
  • Pak alvast je boek en je schrift
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
do 14 april
  • Je telefoon in de kast
  • Ga rustig zitten op je vaste plek  
  • Pak alvast je boek en je schrift

Slide 1 - Tekstslide

min. 1
Afspraken en regels
  1. Vraag? Steek je vinger op.
  2. Als iemand spreekt, is de rest stil.
  3. Je zit en kijkt naar voren.

Slide 2 - Tekstslide

min. 2-3
 Wat gaan we doen?

  • Lezen of Lijstertoets afmaken 
  • Grammatica:
    persoonsvorm, zinsdelen, onderwerp
    werkwoordelijk gezegde, lijdend voorwerp
  • Huiswerk nakijken +oefenen
  • Afsluiting

Slide 3 - Tekstslide

min. 4
Lezen of toets
Lezen (15 min).
Ik kom langs om je keuzeboek te bekijken
OF
Lijstertoets 3 afmaken en inleveren

Slide 4 - Tekstslide

min. 5-20
Grammatica 1
Zinsdelen, persoonsvorm, onderwerp


Slide 5 - Tekstslide

min. 21
Zinsdelen (H.1. pag. 28)
  • Eén woord / groepje woorden die bij elkaar horen
  • Woorden vóór de persoonsvorm zetten = zinsdeel.
  • Woorden blijven in zelfde volgorde als je de zin verandert = zinsdeel.

Tip: vóór de pv staat meestal maar één zinsdeel.

Slide 6 - Tekstslide

21-22
Persoonsvorm (H.1. pag. 28)
Hoe vind je de persoonsvorm?
  • Maak vragend: werkwoord vooraan = pv.
  • Zin in andere tijd: werkwoord dat verandert = pv
  • Verander getal: enkelvoud/meervoud:  (één  werkwoord dat verandert = pv

Slide 7 - Tekstslide

min. 23-24
Onderwerp (H.1. pag. 28)
Hoe vind je het onderwerp?
  1. Wie / Wat + persoonsvorm? Antwoord = onderwerp.
  2. Verander de pv van getal (enkelvoud / meervoud)
    Zinsdeel dat verandert = onderwerp

Tip: onderwerp begint nooit met voorzetsel.

Slide 8 - Tekstslide

25-26
Huiswerk nakijken H1. opdr 1, 2 en 3 (p.29)
Samen nakijken (7 min.)
  • Ruil je schrift met je buurman
  • Kijk elkaars werk na
  • Bespreek met elkaar waarom iets goed of fout is
  • Daarna antwoorden op bord: kijk of je het goed hebt nagekeken. (3 min.)

Slide 9 - Tekstslide

27-37

Huiswerk nakijken
H1. opdracht 1
  1. een leger van terracottasoldaten  = 1 zinsdeel 
  2. op de terugweg  / acht kilo zwerfafval = 2 zinsdelen
  3. huiswerk = geen zinsdeel; geen huiswerk = zinsdeel
  4. geneeskrachtige werking = 1 zinsdeel 
  5. uit de overstroomde stad =geen zinsdeel;
    het zinsdeel is: berichten uit de overstroomde stad
  6.  in het verkeer = 1 zinsdeel 

 

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk nakijken
H1. opdracht 2
  1. Vaak / verslindt / een hamstermoeder / een aantal jongen uit haar nest. 
  2. Liggen / de tropen / tussen de Kreeftskeerkring en de Steenbokskeerkring? 
  3. Honden / kunnen / anders dan katten / behoorlijk grijs / worden / op hun oude dag. 
  4. Wil / een groep studenten uit Heerlen / met een 3D-printer / een auto / produceren? 
  5. Doorgaans / worden / de jongste kuikens van een zeearend / door hun oudere broers en zussen / uit het nest / gegooid. 
  6. Cabaretier Jochem Myjer / kan / heel wat bekende Nederlanders / imiteren.

Slide 11 - Tekstslide

31-32
Huiswerk nakijken
H1. opdracht 3
  1. Schaatsers / rijden / met klapschaatsen / per ronde / tienden van seconden (/) sneller.
  2. Op zoek naar eten / breken / beren / vaak / auto’s en caravans / open. 
  3. Volgens milieutechnici / kun / je / met een zuinige douchekop / veel water / besparen. 
  4. Zijn / de aardpolen / anders dan miljoenen jaren geleden / nu / permanent (/) bevroren? 
  5. Bij Body Worlds / worden / geprepareerde menselijke lichamen / getoond. 
  6. Welk woord / zou / in het Nederlands / het meest / gebruikt worden?  

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Grammatica 2
  • Werkwoordelijk gezegde

Slide 13 - Tekstslide

37
Werkwoordelijk gezegde (H.3. pag. 58)
Werkwoordelijk gezegde =  
  • wat het onderwerp doet
  • persoonsvorm plus alle andere werkwoorden

Let op: te en aan horen bij het wwg

Slide 14 - Tekstslide

37-39
Werkwoordelijk gezegde (H.3. pag. 58)
Soms is het werkwoordelijk gezegde een werkwoordelijke uitdrukking:
Uit vrees voor arrestatie / kozen / de demonstranten / het hazenpad.

Slide 15 - Tekstslide

39-42
Oefenen
  • Open Lessonup app of www.lessonup.com
  • Vul je voornaam in
  • Klaar? Telefoon omgekeerd op hoek van je tafel

Slide 16 - Tekstslide

42-43
Waarom wandelt Kees de avondvierdaagse?
Wat is de persoonsvorm?
A
Waarom
B
Er is geen persoonsvorm
C
wandelt
D
Kees

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het onderwerp kan je vinden
door te vragen:
A
wie/wat?
B
wie/wat + persoonsvorm?
C
wie/wat + werkw. gezegde?
D
wat is het onderwerp?

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het Werkwoordelijk gezegde?
A
Het eerste werkwoord van een zin.
B
Alle werkwoorden samen in een zin.
C
Het laatste werkwoord van een zin.
D
Wat iemand in een zin zegt

Slide 19 - Quizvraag

47-55
Is de persoonsvorm altijd een werkwoord?
A
ja
B
nee
C
alleen in werkwoordelijk gezegde

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Noem het onderwerp:
De jongen heeft geen zin in school.
A
zin in school hebben
B
de jongen
C
school
D
heeft

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Annemarie is altijd maar aan het lezen.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
lezen
B
zit, lezen
C
boeken lezen
D
is aan het lezen

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Erik is erg snel op de kast te jagen.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
is , jagen
B
is op de kast te jagen
C
op de kast te jagen
D
jagen

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Afsluiting
Huiswerk donderdag 21 april
  • H2 (p.58-59): opdr. 1, 3 en 4 maken
  • H3 (p. 88-89): startopdracht + theorie lezen


Slide 24 - Tekstslide

55
Afspraken in de klas: hoe gaat het?
  1. Vraag? Steek je vinger op.
  2. Als iemand spreekt, is de rest stil.
  3. Je zit en kijkt naar voren.

Slide 25 - Tekstslide

56-59
Terugkomen op begin van de les, samen bespreken of het goed ging. Bevestigen van de regels.
Einde
  • Ruim je tafel op
  • Pak je spullen in
  • Wacht op je stoel tot de bel gaat
  • Fijne dag!

Slide 26 - Tekstslide

60