WEDERKERIG VOORNAAMWOORD

Wat gaan we vandaag doen?


WEDERKERIG VOORNAAMWOORD
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Wat gaan we vandaag doen?


WEDERKERIG VOORNAAMWOORD

Slide 1 - Tekstslide

Wat zijn wederkerende
werkwoorden?

Slide 2 - Woordweb

Wederkerende werkwoorden

Een werkwoord dat het voornaamwoord me, je, zich, ons, jullie bij zich heeft.


Bijvoorbeeld: ik schaam me

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Voorbeelden van wederkerende werkwoorden:
Zich bemoeien met (to meddle)                                                      Zich interesseren in (to be interested)
Zich ergeren aan (to be annoyed)                                                   Zich bewegen (to move)
Zich gedragen (to behave)                                                                 Zich verwonderen over (to be amazed)
Zich uit de voeten maken (to run away)                                       Zich verbazen over (to be surprised)
Zich ontfermen over (to take care of)
Zich schamen voor (to be ashamed)
Zich uitsloven (to show off)


Slide 5 - Tekstslide

Ik ............. ........ als ik geen wifi heb.
(zich vervelen)

Slide 6 - Open vraag

Hij ................ ........voor oude auto's.
(zich interesseren)

Slide 7 - Open vraag

Wij ........ .... voor de kleur van ons huis.
(zich schamen)

Slide 8 - Open vraag

Mijn broer ............ ........... heel uitgebreid.
(zich wassen)

Slide 9 - Open vraag

Ik ............ ........... aan het harde geluid.
(zich ergeren)

Slide 10 - Open vraag

Maak een zin met 'zich bemoeien met'.

Slide 11 - Open vraag

Maak een zin met 'zich ergeren aan'.

Slide 12 - Open vraag

Maak een zin met 'zich schamen voor'.

Slide 13 - Open vraag

Slide 14 - Link

Vast Voorzetsel 

Slide 15 - Tekstslide

Welk werkwoord met een vast voorzetsel ken je?

Slide 16 - Woordweb

Bang zijn voor                                     (to be afraid of)
Bedanken voor                                   (to thank for)
Benieuwd zijn naar                           (to be curious about)
Bevallen van                                        (to give birth to)
Blij zijn met                                          (to be happy with)
Boos zijn op                                         (to be angry with)
Condoleren met                                 (to offer condolences)
Denken aan                                         (to think of)
Drukken op                                         (to press on)
Feliciteren met                                  (to congratulate with)
Gaan naar                                            (to go to)
timer
2:00

Slide 17 - Tekstslide

Welke woorden met een vast voorzetsel weet je nog?

Slide 18 - Open vraag

Vorige week zijn de moeders van Sayd en Ahmed bevallen..........hun baby's.
A
met
B
door
C
in
D
van

Slide 19 - Quizvraag

Ik denk nog vaak .......mijn vakantie.
A
aan
B
door
C
in
D
van

Slide 20 - Quizvraag

Ben jij nog boos.......mij?
A
aan
B
op
C
met
D
van

Slide 21 - Quizvraag

Heb je mevrouw Anne Rose al gefeliciteerd.....haar verjaardag?
A
aan
B
op
C
met
D
van

Slide 22 - Quizvraag

Ben je blij........je cadeautje?
A
aan
B
op
C
met
D
van

Slide 23 - Quizvraag

Maak een zin met 'drukken op'

Slide 24 - Open vraag

Maak een zin met 'bang zijn voor'

Slide 25 - Open vraag

Gek zijn op 
Genieten van
Geven aan
Gewend zijn aan
Houden van
Interesse hebben in
Kijken naar
Klagen over
Komen uit
Krijgen van
Last hebben van
(to be crazy about)
(to enjoy)
(to give to)
(to be used to)
(to love)
(to be interested in)
(to watch to)
(to complain about)
(to come out)
(to get from)
(to suffer from)
timer
2:00

Slide 26 - Tekstslide

Welke woorden met een vast voorzetsel weet je nog?

Slide 27 - Open vraag

Wij zijn gek.........beschuit met muisjes.
A
met
B
op
C
in
D
van

Slide 28 - Quizvraag

Fien krijgt jeuk ...........katten
A
aan
B
door
C
in
D
van

Slide 29 - Quizvraag

De leerling klaagt.......de docent
A
over
B
op
C
met
D
van

Slide 30 - Quizvraag

Wij hebben last.......de herrie in de klas.
A
aan
B
op
C
met
D
van

Slide 31 - Quizvraag

Zullen we .............de televisie kijken?
A
aan
B
naar
C
met
D
van

Slide 32 - Quizvraag

Maak een zin met 'interesse hebben in'

Slide 33 - Open vraag

Maak een zin met 'genieten van'

Slide 34 - Open vraag

Onregelmatige werkwoorden 


1. kopen kocht / kochten gekocht
2. krijgen kreeg / kregen gekregen
3. lezen las / lazen gelezen
4. lopen liep / liepen gelopen
5. rijden reed / reden gereden
6. schrijven schreef / schreven geschreven
7. slapen sliep / sliepen geslapen
8. sluiten sloot / sloten gesloten
9. spreken sprak / spraken gesproken
10. springen sprong / sprongen gesprongen
11. vallen viel / vielen gevallen
12. vechten vocht / vochten gevochten

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Link

Slide 38 - Link

Slide 39 - Link