Persoonsvorm
1 / 15
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Hoe vind je de persoonsvorm in de zin?
A
Zin vragend maken
B
Zet de zin in een andere tijd
Slide 2 - Quizvraag
Stelling: 'De persoonsvorm is altijd een werkwoord.'
A
Waar
B
Niet waar
Slide 3 - Quizvraag
Stelling: 'Wanneer je een zin wilt ontleden moet je altijd éérst de persoonsvorm zoeken.'
A
Waar
B
Niet waar
Slide 4 - Quizvraag
Slide 5 - Tekstslide
Piet werkt heel hard.
A
hard
B
werkt
C
Piet
D
heel
Slide 6 - Quizvraag
Mam kookt soep.
A
soep
B
kookt
C
Mam
Slide 7 - Quizvraag
Ik fiets naar school.
A
fiets
B
school
C
naar
D
Ik
Slide 8 - Quizvraag
Fred tekent graag.
A
Fred
B
graag
C
tekent
Slide 9 - Quizvraag
Ik ben in de zomer jarig.
A
zomer
B
Ik
C
jarig
D
ben
Slide 10 - Quizvraag
Wij rennen iedere dag naar het meer.
A
Wij
B
iedere dag
C
rennen
D
meer
Slide 11 - Quizvraag
Hij gaat elke dag met de trein naar zijn werk.
A
Hij
B
elke dag
C
trein
D
gaat
Slide 12 - Quizvraag
Joris heeft vandaag buiten in de tuin een sneeuwpop gemaakt.
A
Joris
B
vandaag
C
gemaakt
D
heeft
Slide 13 - Quizvraag
Mijn moeder kookt iedere avond voor mijn oma.
A
kookt
B
mijn moeder
C
iedere avond
D
oma
Slide 14 - Quizvraag
Ik kan een persoonsvorm vinden in de zin.
A
Ja ik merk dat het goed gaat.
B
Nog niet, ik moet nog even oefenen.
