In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Burgers en stoommachines
2.2: De Industriële Revolutie
H7: Stoom en fabrieken
7.3: Uit de grond gestampt
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Leerdoelen
1. Je kunt uitleggen waarom industrialisatie leidt tot urbanisatie.
2. Je kunt de gevolgen van de industriële revolutie voor de werk- en leefomstandigheden van de arbeiders uitleggen.
3. Je kunt de relatie tussen de politiek- maatschappelijke stromingen liberalisme, socialisme en de (gevolgen van) de industriële revolutie uitleggen.
Slide 3 - Tekstslide
Fabrieken worden fabriekssteden
Door alle nieuwe landbouwtechnieken was er zoveel voedsel, dat niet iedereen meer boer hoefde te zijn. Er ontstond nieuw werk in de fabrieken in de steden. Zo ontstonden er langzaam grote industriesteden.
Door de stoomtrein werden fabriekssteden minder afhankelijk van hun omgeving. Een stad hoefde niet per se in de buurt van een kolenmijn te staan.
Slide 4 - Tekstslide
Burgers en stoommachines
2.3: De Sociale Kwestie
Urbanisatie
Iedereen die naar de stad verhuisde, moest een woning hebben. In een hoog tempo werden er allerlei arbeiderswoningen neergezet.
De groei van en trek naar de steden noem je urbanisatie.
Slide 5 - Tekstslide
Slechte woonomstandigheden
Zodra een woning af was, kwamen er meerdere families in te wonen. Per familie was er vaak maar één kamer beschikbaar. Er was nauwelijks aandacht voor riolering of waterleiding.
Afval werd zomaar op straat gegooid en de slechte hygiëne was een bron voor ziekten, zoals cholera.
Hierna een video
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Video
Hoeveel mensen woonden in de kelderwoning in de Amsterdamse wijk de Jordaan?
A
12 mensen
B
13 mensen
C
14 mensen
D
15 mensen
Slide 8 - Quizvraag
Slechte werkomstandigheden
De arbeidsomstandigheden in de fabrieken waren erg zwaar. Werkdagen van 14 uur waren heel gewoon, vrije dagen of vakanties bestonden niet en een dag niet werken betekende geen inkomen.
Omdat een man zelf niet genoeg verdiende, moesten vrouwen en kinderen ook werken. In de fabrieken werd het productieproces opgesplitst. Dit noem je arbeidsdeling. Je maakte als arbeider de hele dag dezelfde handelingen!
Alle slechte woon- en werkomstandigheden noem je de sociale kwestie.
Weekoverzicht qua uitgaven. Het weekloon van een mannelijke arbeider was 900 cent.
Slide 9 - Tekstslide
Twee uitspraken:
1. In de 19e eeuw is er weinig / veel werkgelegenheid.
2. Op de afbeelding hiernaast zie je een werknemer / werkgever.
A
1. weinig, 2. werknemer
B
1. weinig, 3. werkgever
C
1. veel, 2. werknemer
D
1. veel, werkgever
Slide 10 - Quizvraag
Politieke stromingen
Een kleine groep mensen verdiende veel geld door de industrie. Deze fabrikanten, bankiers en kooplieden samen noem je de bourgeoisie. Zij wilden graag hun eigen gang blijven gaan en oefenden veel invloed uit op de overheid. Deze groep noem je de liberalen, aanhangers van de politieke stroming liberalisme.
De Sociale Kwestie kreeg van de liberalen geen aandacht. Mensen die wel opkwamen voor de arbeiders werden socialisten genoemd.
Hierna een video
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Video
Zijn de zinnen van een liberaal of een socialist?
Sleep de zinnen naar de juiste kolom:
Liberaal
Socialist
'Ik wil dat de regering (overheid) zich zo min mogelijk bemoeit met de bedrijven in het land'.
'Ik vind dat er een wet moet komen waarin staat dat mensen maximaal maar 8 uur per dag mogen werken'.
'Ik kom uit de Bourgeoisie'.
'Ik ben een tegenstander van kinderarbeid'.
Ik wil als werknemer meer vakantiedagen in het jaar.
Ik probeer van mijn geld nog meer geld te maken.
Slide 13 - Sleepvraag
Slide 14 - Video
1. Bekijk hiernaast een afbeelding van 1:40. 'De mensen op deze foto komen uit de Bourgeoisie'. Deze uitspraak is juist / onjuist.
2. Urbanisatie is een oorzaak / gevolg van de industrialisatie.
A
1. juist, 2. oorzaak
B
1. juist, 2. gevolg
C
1. onjuist, 2. oorzaak
D
1. onjuist, 2. gevolg
Slide 15 - Quizvraag
Bij het vak geschiedenis heb je 4 soorten onderzoeksvragen.
1. Beschrijvende vragen: gebruik je als meer wilt weten over een situatie of verschijnsel in het verleden.
2. Verklarende vragen: gebruik je als je wilt uitleggen waardoor dingen gebeurd zijn.
3. Vergelijkende vragen: gebruik je als je overeenkomsten en verschillen van een situatie of verschijnsel wilt weten.
4. Waarderende vragen: gebruik je om te onderzoeken wat jij ergens van vindt.
"Hoe zwaar waren in de 19e eeuw de leef -en arbeidsomstandigheden van fabrieksarbeiders in de stad ten opzichte van de boeren op het platteland?
A
beschrijvende vraag
B
verklarende vraag
C
vergelijkende vraag
D
waarderende vraag
Slide 16 - Quizvraag
In welke beroepssector stijgt de werkgelegenheid in de 19e eeuw explosief?
A
Landbouwsector (ook wel de primaire sector)
B
Industriesector (ook wel de secundaire sector
C
Dienstensector (ook wel de tertiaire sector)
D
Geen van de genoemde antwoorden is juist.
Slide 17 - Quizvraag
Bij het vak geschiedenis heb je twee soorten bronnen, namelijk:
1. Een directe bron (= primaire bron) is een overblijfsel uit de tijd waarin de bron zelf gemaakt of gebruikt is.
Wie de bron heeft achtergelaten is dan van dezelfde tijd als de directe bron (= primaire bron) zelf.
2. Als de maker van de bron niet in dezelfde tijd als de bron leefde of niet aanwezig was bij de gebeurtenis waarover de bron gaat, dan is de bron een indirecte bron (= secundaire bron).
Je ziet op de achtergrond een (deel van een) schoolplaat van Isings uit 1950 met als titel ''Stadsleven tegen het midden der 19e eeuw.'
Kortom, deze schoolplaat is een....
A
geschreven primaire bron
B
ongeschreven primaire bron
C
geschreven secundaire bron
D
ongeschreven secundaire bron
Slide 18 - Quizvraag
Welk woord hoort niet als kenmerk bij de Industriële Revolutie?
A
Verstedelijking
B
Uitvindingen op het gebied van communicatie en infrastructuur
C
Sociale Kwestie
D
Alle genoemde woorden zijn kenmerken van de Industriële Revolutie
Slide 19 - Quizvraag
Uitspraak 1: Na bijna 4 minuten werd gezegd: "Krottenwijken zijn broedplaatsen voor vreselijke ziektes als cholera en de tyfus".
Deze zin is gebaseerd op op de wetenschap / een mythe (verzinsel)
Uitspraak 2: De uitvinding van de stoommachine is de oorzaak /heeft als gevolgdat nu 24 per dag, 7 dagen per week arbeiders kunnen werken.
A
1. de wetenschap, 2. is de oorzaak
B
1. de wetenschap, 2. heeft als gevolg
C
1. een mythe, 2. is de oorzaak
D
1. een mythe, 2. heeft als gevolg
Slide 20 - Quizvraag
Sleep de omschrijvingen naar de juiste afbeelding:
Arbeiders met rauwe stemmen en kuchen de hele tijd.
Kortademige arbeiders met een droge hoest door stoflongen.
Arbeiders krijgen massaal verlammingen door vergiftigingen (vooral zwangere vrouwen en hun baby's) .
Slide 21 - Sleepvraag
In de afbeelding worden verschillende groepen in de samenleving uit de 19e eeuw afgebeeld met een bepaald oordeel / mening.
Sleep de groepen naar de juiste plek in de afbeelding: