Aantrekkelijk formuleren

Aantrekkelijk formuleren


Paragraaf 3.2 Formuleren en stijl
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Aantrekkelijk formuleren


Paragraaf 3.2 Formuleren en stijl

Slide 1 - Tekstslide

Vorige les
Formuleren en stijl
3.1 De juiste toon

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel
  • Aan het eind van deze les kun je aantrekkelijk formuleren.

Slide 3 - Tekstslide

Leuk, leerzaam feitje!

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Je wilt dat mensen je tekst lezen. Hoe doe je dat? 


Met de volgende tips: 

Slide 6 - Tekstslide


1. Begin niet elke zin hetzelfde (niet elke zin het onderwerp vooraan) 


Dus niet: 
Ik ben op school. Ik maak huiswerk. Ik ga zo een broodje eten.

Gebruik voegwoorden!

Slide 7 - Tekstslide

Herschrijf:
Ik ben op school. Ik maak huiswerk. Ik ga zo een broodje eten.

Slide 8 - Open vraag

3. Pas op met lange zinnen! 

Niet langer dan 20 woorden! 

Slide 9 - Tekstslide

4. spreek je lezer persoonlijk aan.
4. Formuleer actief en direct! 

Direct: Spreek de lezer persoonlijk aan
 
Actief: Gebruik niet te veel werkwoorden in een zin. 

Zo voelt lezer zich aangesproken 

Vermijd dus passief taalgebruik!

Slide 10 - Tekstslide

Actief of passief?
Aanmeldingen die voor 23 februari zijn ingediend, kunnen alsnog in behandeling worden genomen.
A
actief
B
passief

Slide 11 - Quizvraag

Actief of passief:
Iedere ochtend wordt de poes (door mij) gevoerd.

A
actief
B
passief

Slide 12 - Quizvraag

Maak hem actief:
Iedere ochtend wordt de hond door mij uitgelaten.

Slide 13 - Open vraag

Alle Tips voor duidelijk formuleren op een rij
  1.  maak je zinnen actief, niet te veel werkwoorden! Niet: ik heb dat gezien, maar: dat zag ik. 
  2. wissel lange zinnen af met korte zinnen 
  3. gebruik geen (zo min mogelijk) vakjargon
  4. gebruik geen afkortingen! etc. z.s.m NEE! 
  5. spreek mensen aan! 
  6. wees concreet: benoem hoeveelheden, personen en tijdstippen (niet men, aantal) 
  7. formuleer kort en bondig.
  8. gebruik heldere lay-out: tussenkopjes, titel, witregels 

Slide 14 - Tekstslide

Gebruik geen (of zo min mogelijk) vakjargon

We moeten strategisch manoeuvreren om te voldoen aan de learning-goals van alle trainees.
We moeten rekening houden met de wensen van alle deelnemers.

Slide 15 - Tekstslide

Wissel lange zinnen af met korte
Je kunt natuurlijk elke zin die je schrijft heel erg lang maken, maar dit maakt het voor de lezer lastiger om te begrijpen wat je nu echt bedoelt.

Natuurlijk kun je lange zinnen gebruiken. Dit maakt je tekst wel onduidelijker.

Slide 16 - Tekstslide

Welke uitspraak is juist?

1. Door kort en bondig te spreken, houd je de aandacht van je gesprekspartner gemakkelijker vast.
2. Door snel te spreken geef je je gesprekspartner genoeg tijd om informatie te verwerken.
A
Beide uitspraken zijn juist
B
Uitspraak 1 is juist, uitspraak 2 is onjuist
C
Uitspraak 2 is juist, uitspraak 1 is onjuist
D
Beide uitspraken zijn onjuist

Slide 17 - Quizvraag


Welke van de onderstaande omschrijvingen is niet bondig én specifiek?
A
Grenzeloze vriendschappen
B
Het belang van vriendschap voor ouderen
C
Meidenvriendschappen
D
Mijn beste vriend gaat verhuizen naar Zwolle.

Slide 18 - Quizvraag

Zelfstandig werken
Wat: Opdracht 2 samen met de docent maken.
opdracht , 4, 5 in Nu Nederlands (online) zelfstandig maken.
Hoe: Individueel
Hulp: Leerwerkboek/docent
Tijd: tot het einde van de les
Eerder Klaar: maak extra opdracht 2

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Terugblik lesdoel
  •  Aan het eind van deze les kun je (als het goed is) aantrekkelijk formuleren.
  •  We blijven hier uiteraard mee oefenen!

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide