In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Ben je bij met je leerwerk?
H3B Huiswerktoets 9 december
+ uitleg Opbouw
Slide 1 - Tekstslide
Realistische fictie = verzonnen verhalen die echt gebeurd zouden kunnen zijn.
Niet-realistische fictie = Verzonnen verhalen die niet echt kunnen gebeuren.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 2 - Quizvraag
Harry Potter behoort tot onrealistische fictie.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 3 - Quizvraag
Boeken die je tijdens de les Aardrijkskunde gebruikt zijn...
A
realistisch
B
onrealistisch
C
fictie
D
non-fictie
Slide 4 - Quizvraag
een voorbeeld van realistische fictie is:
A
Lord of the rings
B
Sprookjes
C
Spijt-Carry Slee
Slide 5 - Quizvraag
Wat is een autobiografie?
A
Een verhaal over een persoon
B
Een verhaal geschreven over jezelf
C
Een verzonnen verhaal over motoren.
Slide 6 - Quizvraag
Noem de vier psychische perspectieven:
Slide 7 - Open vraag
Wat is een perspectief?
A
Uit wiens ogen je kijkt
B
tijdsprongen
C
beschrijving plaats
D
citaat van iemand anders
Slide 8 - Quizvraag
Wat is een auctoriaal perspectief?
A
Het verhaal wordt verteld vanuit de hoofdpersoon.
B
Het verhaal wordt verteld vanuit iemand buiten het verhaal.
C
synoniem voor ik-perspectief
D
synoniem voor hij/zij-perspectief
Slide 9 - Quizvraag
Wat is de overeenkomst tussen een ik-perspectief en een personaal perspectief?
A
Het verhaal wordt vanuit één persoon verteld
B
Het verhaal wordt verteld door een ik-persoon
C
Degene die het verhaal vertelt weet alles van iedereen
D
Er is geen overeenkomst
Slide 10 - Quizvraag
Een combinatie van een personaal ik-perspectief en een personaal hij/zij-perspectief.
A
Personaal ik-perspectief
B
Personaal hij/zij-perspectief
C
Meervoudig perspectief
D
Onbetrouwbaar perspectief
Slide 11 - Quizvraag
Ver, ver weg in de tweede wereldoorlog woonde een zekere Anton Steenwijk met zijn ouders en zijn broer aan de rand van Haarlem. Aan een kade, die over een lengte van honderd meter langs het water liep en dan met een flauwe bocht weer een gewone straat werd, stonden vier huizen niet ver van elkaar.
Uit: De aanslag - Hary Mulisch (1983)
A
auctoriaal perspectief
B
personaal perspectief
C
ik-perspectief
Slide 12 - Quizvraag
‘Kijk’, zei ik, ‘het is niet één valbijl, maar er zijn vier mesjes, twee die naar beneden scharen en twee die naar boven scharen, een rat wordt vier keer zo snel onthoofd als met een gewone guillotine, het is gebeurd voor hij het zelfs maar gemerkt heeft,’ en ik liet de mesjes speels op en neer bewegen en het zonlicht flikkerde op het glanzende, roestvrije staal. Het was alsof ik een kunstwerk demonstreerde. Toen ik een stokoud mannetje decapiteerde, wilde hij het zo graag van dichtbij zien – zoals ik trouwens verwacht had – dat het bloed breeduit over zijn kleding spatte.
Uit: De kroongetuige - Maarten ’t Hart (1983)
A
auctoriaal perspectief
B
personaal perspectief
C
ik -perspectief
Slide 13 - Quizvraag
Hij liep het huis binnen, maar wist nog niet dat dit de laatste keer zou zijn dat hij haar zag.
A
Personaal perspectief
B
ik-perspectief
C
auctoriaal perspectief
Slide 14 - Quizvraag
De oplettende lezer zal gemerkt hebben dat Anna haar tranen nauwelijks kon bedwingen.
A
personaal perspectief
B
ik-perspectief
C
auctoriaal perspectief
Slide 15 - Quizvraag
Piet: 'Gister ben ik mijn huissleutel verloren.' Achmed: 'Heb je nog een reservesleutel?' Toen liep hij met Piet mee naar huis, zodat hij kon helpen met het zoeken van de sleutel in de tuin.
A
ik-perspectief
B
personaal perspectief
C
auctoriaal perspectief
Slide 16 - Quizvraag
Vanuit welke twee tijdsperspectieven kan het verhaal verteld worden?
Slide 17 - Open vraag
Welke uitspraak over hoofdpersonen klopt? Je weet over de hoofdpersoon...
A
Alles, behalve de gedachten
B
Niets
C
Veel, informatie maar ook gevoelens en gedachten
Slide 18 - Quizvraag
Hoofdpersonen zijn
A
Alle mensen die voorkomen in een verhaal
B
De belangrijkste personen in het verhaal
C
Alle personen die een naam hebben in het verhaal
Slide 19 - Quizvraag
Wie is de hoofdpersoon in de Leeuwenkoning?
A
Nala
B
Mufasa
C
Simba
D
Scar
Slide 20 - Quizvraag
Wat is een bijfiguur?
A
Het meest onbelangrijke personage in het verhaal.
B
Alle personages die geen hoofdpersoon zijn.
C
Hetzelfde als een hoofdpersoon.
D
De uitgebreid beschreven personages.
Slide 21 - Quizvraag
Een bijfiguur heeft als kenmerk:
A
helpt altijd de hoofdpersoon.
B
deze zijn minder belangrijk in het verhaal.
C
heeft geen tekst in het verhaal, wordt alleen maar beschreven.
D
maakt het de hoofdpersoon altijd moeilijk in het verhaal.
Slide 22 - Quizvraag
Over welke vier dingen praat je als je een personage beschrijft:
Slide 23 - Open vraag
Je kunt een personage op een directe en op een indirecte manier leren kennen. Wat betekent dat?
Slide 24 - Open vraag
Chronologisch Volgorde in tijd
Niet-chronologisch Flashback en flashforward
Slide 25 - Tekstslide
Niet-chronologisch
(a-chronologisch)
Slide 26 - Tekstslide
Het begin
ab ovo= Het verhaal begint bij het begin.
post rem= Het verhaal begint bij het eind. Men vertelt door middel van flasbacks terug.