In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Welkom bij Nederlands
H3B 9 december - Fictie
Nodig: fictieboekje en/of schrift
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoelen
Aan het einde van de les:
weet jij het verschil tussen chronologisch en niet-chronologisch.
ken je de drie manieren van verhaalinzet (ab ovo, in media res, post rem).
ken je de meest voorkomende vaste tekststructuren.
Slide 2 - Tekstslide
Programma
13.00 herhalen verhaalanalyse t/m blz. 7
13.30 theorie Lezen H2
13.40 zelf aan de slag
Slide 3 - Tekstslide
Boeken die je tijdens de les Aardrijkskunde gebruikt zijn...
A
realistisch
B
onrealistisch
C
fictie
D
non-fictie
Slide 4 - Quizvraag
een voorbeeld van realistische fictie is:
A
Lord of the rings
B
Sprookjes
C
Spijt-Carry Slee
Slide 5 - Quizvraag
Wat is een autobiografie?
A
Een verhaal over een persoon
B
Een verhaal geschreven over jezelf
C
Een verzonnen verhaal over motoren.
Slide 6 - Quizvraag
Noem de vier psychische perspectieven:
Slide 7 - Open vraag
Wat is een perspectief?
A
Uit wiens ogen je kijkt
B
tijdsprongen
C
beschrijving plaats
D
citaat van iemand anders
Slide 8 - Quizvraag
Wat is een auctoriaal perspectief?
A
Het verhaal wordt verteld vanuit de hoofdpersoon.
B
Het verhaal wordt verteld vanuit iemand buiten het verhaal.
C
synoniem voor ik-perspectief
D
synoniem voor hij/zij-perspectief
Slide 9 - Quizvraag
Wat is de overeenkomst tussen een ik-perspectief en een personaal perspectief?
A
Het verhaal wordt vanuit één persoon verteld
B
Het verhaal wordt verteld door een ik-persoon
C
Degene die het verhaal vertelt weet alles van iedereen
D
Er is geen overeenkomst
Slide 10 - Quizvraag
Een combinatie van een personaal ik-perspectief en een personaal hij/zij-perspectief.
A
Personaal ik-perspectief
B
Personaal hij/zij-perspectief
C
Meervoudig perspectief
D
Onbetrouwbaar perspectief
Slide 11 - Quizvraag
Ver, ver weg in de tweede wereldoorlog woonde een zekere Anton Steenwijk met zijn ouders en zijn broer aan de rand van Haarlem. Aan een kade, die over een lengte van honderd meter langs het water liep en dan met een flauwe bocht weer een gewone straat werd, stonden vier huizen niet ver van elkaar.
Uit: De aanslag - Hary Mulisch (1983)
A
auctoriaal perspectief
B
personaal perspectief
C
ik-perspectief
Slide 12 - Quizvraag
‘Kijk’, zei ik, ‘het is niet één valbijl, maar er zijn vier mesjes, twee die naar beneden scharen en twee die naar boven scharen, een rat wordt vier keer zo snel onthoofd als met een gewone guillotine, het is gebeurd voor hij het zelfs maar gemerkt heeft,’ en ik liet de mesjes speels op en neer bewegen en het zonlicht flikkerde op het glanzende, roestvrije staal. Het was alsof ik een kunstwerk demonstreerde. Toen ik een stokoud mannetje decapiteerde, wilde hij het zo graag van dichtbij zien – zoals ik trouwens verwacht had – dat het bloed breeduit over zijn kleding spatte.
Uit: De kroongetuige - Maarten ’t Hart (1983)
A
auctoriaal perspectief
B
personaal perspectief
C
ik -perspectief
Slide 13 - Quizvraag
Hij liep het huis binnen, maar wist nog niet dat dit de laatste keer zou zijn dat hij haar zag.
A
Personaal perspectief
B
ik-perspectief
C
auctoriaal perspectief
Slide 14 - Quizvraag
De oplettende lezer zal gemerkt hebben dat Anna haar tranen nauwelijks kon bedwingen.
A
personaal perspectief
B
ik-perspectief
C
auctoriaal perspectief
Slide 15 - Quizvraag
Piet: 'Gister ben ik mijn huissleutel verloren.' Achmed: 'Heb je nog een reservesleutel?' Toen liep hij met Piet mee naar huis, zodat hij kon helpen met het zoeken van de sleutel in de tuin.
A
ik-perspectief
B
personaal perspectief
C
auctoriaal perspectief
Slide 16 - Quizvraag
Aan de slag
Maak Struikelblokken blz. 5 in je schrift. Zet er steeds bij wat voor werkwoord het is!
timer
12:00
Al klaar?
Oefen met de moeilijke woorden op WRTS.
Slide 17 - Tekstslide
Corrigeer:
1. pvvt - stuntte
2. vd - verheugd
3. pvtt - bevreemdt
4. pvvt - breidde
5. pvtt - verklaart
6. pvtt - wijdt
7. pvvt - verwoestte
Slide 18 - Tekstslide
Corrigeer:
8. vd - verijdeld
9. pvtt - broedt
10. vd - verjaard
11. pvvt - smachtten
12. pvtt - verlangt
13. pvvt - benijdde
14. pvtt - verteert
Slide 19 - Tekstslide
Corrigeer:
15. pvtt - verwart
16. vd - vergiftigd
17. pvvt - verroestten
18. inf - ontmoeten
19. pvvt - doorgrondde
20. vd - verhoogd
21. pvtt - ontkalkt
Slide 20 - Tekstslide
Corrigeer:
22. pvtt - verbreedt
23. vd - verhuisd
24. vd - verleend
25. pvtt - vermolmt
Slide 21 - Tekstslide
Pauze
Pauze
timer
5:00
Slide 22 - Tekstslide
Welke 8 tekstverbanden ken je?
Slide 23 - Woordweb
Tekstverbanden
Naast een chronologisch, opsommend, tegenstellend en toelichtend tekstverband, onderscheiden we ook de volgende tekstverbanden:
- concluderend tekstverband
- redengevend tekstverband
- oorzakelijk tekstverband
- vergelijkend tekstverband
Slide 24 - Tekstslide
Welke vraag kan ik mezelf stellen als er een redengevend verband is?
A
waarom?
B
waardoor?
Slide 25 - Quizvraag
Welke vraag kan ik mezelf stellen als er een oorzakelijk verband is?
A
waarom?
B
waardoor?
Slide 26 - Quizvraag
Welk verband vind je in de volgende zin?
Voor het proefwerk geschiedenis had ik een slecht cijfer, omdat ik er te weinig voor geleerd had.
A
oorzakelijk
B
redengevend
Slide 27 - Quizvraag
Welk verband vind je in de volgende zin?
Dankzij het defecte kopieerapparaat konden we die moeilijke toets niet maken.
A
oorzakelijk
B
redengevend
Slide 28 - Quizvraag
Welk verband vind je in de volgende zin?
Het stormt dus ik blijf lekker binnen.
A
oorzakelijk
B
redengevend
Slide 29 - Quizvraag
Welk verband vind je in de volgende zin?
Het stormt dus de treinen hebben massaal vertraging.
A
oorzakelijk
B
redengevend
Slide 30 - Quizvraag
KERNZINNEN
Kernzin
De belangrijkste informatie van een alinea.
Waar staat de kernzin?
De 1e zin is de kernzin.
De 2e zin van een alinea is de kernzin.
De laatste zinvan de alinea is de kernzin.
Slide 31 - Tekstslide
De hoofdzaak van een alinea staat vaak in de kernzin. Wat doe je als een alinea geen kernzin heeft?
A
Je schrijft niks op
B
Je bepaalt zelf de hoofdzaak
C
Je pakt een willekeurige zin uit de alinea
Slide 32 - Quizvraag
Wat is de kernzin van alinea 2?
A
Volgens handschrifttherapeut Peggy de Vries hebben handschriftproblemen vooral te maken met het feit dat de overheid aan het vak Schrijven geen prioriteit meer geeft.
B
De Vries vindt het logisch dat het resultaat een toenemend aantal kinderen met handschriftproblemen is.
Slide 33 - Quizvraag
Wat is de kernzin van alinea 3?
A
Een slecht leesbaar handschrift leidt vaak tot grote frustratie bij een leerling.
B
Per slot van rekening wordt zo'n 50 procent van de tijd op school besteed aan schrijftaken voor diverse vakken.
Slide 34 - Quizvraag
Wat is de kernzin?
A
Pubers zijn niet in staat weloverwogen een vakkenpakket te kiezen.
B
Hun hersens zijn nog lang niet volgroeid en daarom kunnen ze niet overzien wat zo'n keuze betekent voor de rest van hun leven...
Slide 35 - Quizvraag
Wat is de kernzin?
A
De Maastrichtse neuropsycholoog Jelle Jolles (...)
B
Jongeren tussen de 12 en 18 jaar kunnen volgens Jolles (...)
Slide 36 - Quizvraag
Wat is de kernzin?
A
Jolles beschrijft recent onderzoek naar de hersenontwikkeling van jongeren.
B
Diverse studies tonen aan dat puberhersens nog niet optimaal functioneren.
C
Bij meisjes zijn de hersenfuncties voor het maken van complexe keuzes volgroeid na hun 20ste.
D
Bij jongens ligt dat gemiddelde nog een paar jaar hoger.
Slide 37 - Quizvraag
Aan de slag
Maak de taak die klaarstaat in de methode.
(H1 opdr. 8 + H2 opdr. 4)
timer
20:00
Al klaar?
Oefen met de moeilijke woorden op WRTS.
Slide 38 - Tekstslide
Leerdoelen behaald?
Nu:
heb jij je werkwoordspelling weer verbetert.
herken jij het verschil tussen oorzakelijk en redengevend verband.
kan jij de kernzin vinden in een alinea.
Slide 39 - Tekstslide
Aan de slag
Word lid van de WRTS-groep (link staat op ItsLearning).