1B Herhaling TV H4

Taalverzorging herhalingsles
Hoofdstuk 4
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Taalverzorging herhalingsles
Hoofdstuk 4

Slide 1 - Tekstslide

Agenda
Leerdoelen;
Terugblik H4:
- Persoonsvorm tt;
- Meervouden op -en;
- Verwijswoorden;
Zelfstandig werken.

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het einde van de les:
weet je hoe je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd schrijft;
weet je hoe je meervouden op -en maakt;
weet je wanneer je met deze/die/dit/dat verwijst.

Slide 3 - Tekstslide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd

Slide 4 - Tekstslide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
1. Ik-vorm (aangepaste stam)
2. Ik-vorm + t
3. Hele werkwoord


Bekijk de regels en leer goed wanneer je welke vorm gebruikt!
Vormen

Slide 5 - Tekstslide

1. Ik-vorm

Enkelvoud ik-vorm of jij erachter:

schrijf alleen de stam


ik loop

ik fiets

ik praat

ik vind

loop jij

fiets jij

praat jij

vind jij

Slide 6 - Tekstslide

2. Ik-vorm + T

Enkelvoud andere vormen:

schrijf de ik-vorm + t




jij loopt

hij fietst

zij praat

Fred vindt

Slide 7 - Tekstslide

3. HELE WERKWOORD

Meervoud:

schrijf het hele werkwoord


wij lopen

zij fietsen

jullie praten

Fred en Laurien vinden

Slide 8 - Tekstslide

(spelen t.t.) 1. Het jongetje ....... in de zandbak.

Slide 9 - Open vraag

(zwemmen t.t.) 2. De kinderen ...... in het koude water.

Slide 10 - Open vraag

(wandelen t.t.) 3. Je ..... daar niet graag, hé?

Slide 11 - Open vraag

(schudden t.t.) 9. Hij ...... de oplossing zo uit zijn mouw.

Slide 12 - Open vraag

(vinden t.t.) 10. .......... jij dat een leuke band?

Slide 13 - Open vraag

Meervoud op -en

Slide 14 - Tekstslide

Regel 1: plak er -en achter. (Leeuw > leeuwen)
Noem andere voorbeelden

Slide 15 - Woordweb

Regel 2: je hoort een korte klank, dus er moet een letter bij om uitspraakproblemen te voorkomen. (Mug > muggen) Noem andere voorbeelden.

Slide 16 - Woordweb

Regel 3: je hoort een lange klank, dus er moet een letter af. (Aap > apen) Noem andere voorbeelden.

Slide 17 - Woordweb

Regel 4: je moet de –s in een –z veranderen. (Kaas > kazen) Noem andere voorbeelden.

Slide 18 - Woordweb

Regel 5: je moet de –f in een –v veranderen. (Neef > neven)
Noem andere voorbeelden.

Slide 19 - Woordweb

Welke woorden zijn goed gespeld?
A
Kaaschaven, schoenendozen, smoezen en boeven
B
Kaasschaven, schoenendozen, smoezen en boeven
C
Kaasschaven, schoenendozen, smoesen en boefen
D
Kaasschafen, schoenendozen, smoesen en boeven

Slide 20 - Quizvraag

Verwijswoorden (1)
  • Verwijswoorden wijzen terug naar iets wat eerder genoemd is. Je gebruikt verwijswoorden om een saaie herhaling van woorden te voorkomen.
  • Je weet al dat je voor de-woorden deze of die kunt zetten. Voor het-woorden zet je dit of dat.
                Voorbeeld: Dat merk kun je hier niet kopen, maar dit wel, hoor.
                Voorbeeld: Die fiets is erg mooi, maar deze is goedkoper.
                Voorbeeld: De jas die ik kocht, was te kort.
  • Met het woord dat kun je ook naar een hele zin verwijzen:
                Voorbeeld: Er rent een losgebroken schaap door de straat. Dat is erg grappig.

Slide 21 - Tekstslide

Sinds kort mogen alle gemeenten een avondwinkel hebben. Deze winkels mogen tot middernacht open zijn.

Waar verwijst deze naar?

A
avondwinkel
B
gemeenten

Slide 22 - Quizvraag

Twee broers en een zus wonen vlak bij me. Die zie ik vaak.

Waar verwijst die naar?
A
twee broers en een zus
B
wonen

Slide 23 - Quizvraag

En de familie van je vader en moeder? Zie je die nog wel eens?

Waar verwijst die naar?
A
de familie
B
de familie van je vader en moeder

Slide 24 - Quizvraag

Vul in: deze, die, dit of dat
De taarten ... ze hier bakken, smaken goed

A
deze
B
die
C
dit
D
dat

Slide 25 - Quizvraag

Bij 'de'-woorden verwijs je met:
A
deze of die
B
dit of dat

Slide 26 - Quizvraag

Bij 'het'-woorden verwijs je met:
A
deze of die
B
dit of dat

Slide 27 - Quizvraag

Zelfstandig werken
Open het document dat ik je stuur in de chat;
Maak de opdrachten in een apart Word-bestand of in je schrift;
Huiswerk: Mail mij het bestand of een foto ervan als het af is.

Slide 28 - Tekstslide