Nieuwsbegrip week 47

gedichten 
Brief aan de brug 
Graag sta ik op een brug en staar
naar het water dat onder mij door 
stroomt. stuur ik een boodschap, 

hol ik naar de andere kant de post 
tegemoet, hang oer de leuning 
en zie mijn woorden voort drijven, 

weg, op reis: brief aan de volgende 
brug. 
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
Begrijpend lezenBasisschoolGroep 7

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

gedichten 
Brief aan de brug 
Graag sta ik op een brug en staar
naar het water dat onder mij door 
stroomt. stuur ik een boodschap, 

hol ik naar de andere kant de post 
tegemoet, hang oer de leuning 
en zie mijn woorden voort drijven, 

weg, op reis: brief aan de volgende 
brug. 

Slide 1 - Tekstslide

1. kies de 2 goede antwoorden
Je hebt 2 gedichten gelezen
welke kenmerk hebben beide gedichten
A
beide gedichten zijn in de ik-vorm geschreven.
B
beide gedichten gaan over een brug.
C
in beide gedichten rijmen alle laatste woorden van de zinnen op elkaar
D
in beide gedichten worden hoofdletters gebruikt.

Slide 2 - Quizvraag

2. Kies de twee goede antwoorden.
wat is waar?
A
In gedicht 1 staan geen leestekens.
B
In gedicht 2 weten we wie de hoofdpersoon is.
C
Gedicht 2 heeft vijf strofen.
D
Alleen gedicht 1 is geschreven in de ik-vorm.

Slide 3 - Quizvraag

3. kies het goede antwoord.
Wat doet de ik-figuur in gedicht 1 graag?
A
In het water drijven.
B
Onder de brug wonen.
C
Op de brug staan en naar het water staren.
D
Op reis gaan.

Slide 4 - Quizvraag

4.. Kies het goede antwoord.
wat bedoelt de ik-persoon in gedicht 1 met 'en zie mijn woorden drijven'?
A
Dat de brief in het water ligt.
B
Dat door het water de woorden in zijn brief niet meer te lezen zijn.
C
Dat hij de woorden uit zijn brief vergeten is.
D
Dat hij geen woorden kan verzinnen om in de brief te zetten.

Slide 5 - Quizvraag

5. Kies de twee goede antwoorden.
Soms ziet de ik-persoon in gedicht 1 de brief niet meer terug aan de overkant van de brug. Welke twee verklaringen geeft hij hier zelf voor?
A
Hij heeft te ver over de leuning gehangen.
B
Het water heeft de brief verdronken.
C
Er woont iemand onder de brug die zijn brief heeft gepakt.
D
De brief is op reis gegaan.

Slide 6 - Quizvraag

6. kies het goede antwoord.
Wie is de ik-persoon in gedicht 2?
A
Een brug
B
Een brugwachter
C
Een boot
D
Het verkeer

Slide 7 - Quizvraag

7. kies het goede antwoord.
Wat is de belangrijkste vraag van de ik-persoon in gedicht 2?
A
Kan ik dromen met mijn ogen dicht?
B
Is de brug open of dicht?
C
Is de brug dicht voor verkeer?
D
Mogen de boten doorvaren of niet?

Slide 8 - Quizvraag

8. Kies het goede antwoord.
Wat is er aan de hand als de brug open is voor boten?
A
Dan kan de brugwachter niet goed meer slapen.
B
Dan heeft de ik-persoon eindelijk het antwoord op zijn vraag.
C
Dan moet de brugwachter goed opletten.
D
Dan is de brug dicht voor het verkeer.

Slide 9 - Quizvraag

9. kies het goede antwoord.
Wat maakt de vraag van de brugwachter zo ingewikkeld?
A
Het ligt eraan of je naar de brug kijkt vanuit het verkeer of vanuit de boten.
B
Het ligt eraan of de brug open is of dicht.
C
Het ligt eraan of de brugwachter zin heeft om de brug open en dicht te doen die dag.
D
Het ligt eraan welke kant de boten op varen.

Slide 10 - Quizvraag

10. Kies het goede antwoord.
In de laatste strofe vraagt de brugwachter zich nog iets af. welke vraag stelt hij hier?
A
Hoe kan ik tijdens het dromen mijn ogen open houden?
B
Zijn mijn ogen dicht of droom ik dat ze dicht zijn?
C
zijn mijn ogen echt open of droom ik dat ze open zijn?
D
Hoe voelt het om met je ogen open te dromen?

Slide 11 - Quizvraag