In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Kijk! Dat is de hond .... ik altijd een rondje door het bos wandel.
A
met wie
B
waarmee
Slide 2 - Quizvraag
Mijn tante heeft ... een brief geschreven.
A
hen
B
hun
Slide 3 - Quizvraag
Ik heb niets gezien ... daar op lijkt.
A
dat
B
wat
Slide 4 - Quizvraag
Planning
Openen (10)
Woordenschat H4 (10)
Aan de slag! (20/30)
Boekopdracht (20)
Deadline boekopdracht: 23 juni!
Slide 5 - Tekstslide
H4 Woordenschat - tegenstellingen
Lesdoel:
Ik kan een tegenstelling in de tekst vinden.
Ik kan de betekenis van een onbekend woord achterhalen met behulp van een tegenstelling.
Slide 6 - Tekstslide
Er zijn dit jaar al drie woordraadstrategieën behandeld. Weet je nog welke? Tip: je antwoord begint met 'zoek een'.
Slide 7 - Open vraag
Woordenschat H4
Vandaag leer je een 4e strategie om de betekenis van een woord te zoeken: zoek een tegenstelling.
Er staat soms een tegenstelling van het (moeilijke) woord in de tekst. Als je de twee tegengestelde woorden vindt, kun je de betekenis van het moeilijke woord eruit afleiden.
Slide 8 - Tekstslide
Want:
groot - klein
deze tegenstelling kennen we allemaal.
Maar wat als je de betekenis van (één van de) woorden niet kent?
Slide 9 - Tekstslide
Woordenschat H4
Zoals in de zin:
Deze ziekte veroorzaakt zowel psychische als somatische klachten.
moeilijk woord = somatische
somatisch is een tegenstelling van psychisch
(het tegenovergestelde).
Slide 10 - Tekstslide
Dus wat betekent somatisch?
A
geestelijk
B
lichamelijk
C
verstandig
D
ziek
Slide 11 - Quizvraag
1. Hoe herken je een tegenstelling?
Aan de vorm: soms is de tegenstelling een basiswoord plus een voorvoegsel a-, on-, in-, il-, im-, ir- (=niet):
Bijvoorbeeld:
technisch<-> atechnisch,
acceptabel<->onacceptabel,
reëel <-> irreëel
Slide 12 - Tekstslide
Dus bij deze uitleg: Welk woord is een vorm van een tegenstelling?
A
illustratie
B
impact
C
onder
D
imperfect
Slide 13 - Quizvraag
2. Hoe herken je een tegenstelling?
Soms wordt de tegenstelling gevormd door het voorvoegsel te vervangen.
Bijvoorbeeld:
intern <-> extern,
oplopen <-> aflopen,
autochtoon <-> allochtoon.
Slide 14 - Tekstslide
3. Hoe herken je een tegenstelling?
De tegenstelling kan ook een heel ander woord zijn.
Bijvoorbeeld:
mentaal <-> fysiek
progressie <-> stilstand
Slide 15 - Tekstslide
Woordenschat H4
Signaalwoorden die een tegenstelling aangeven zijn:
maar, anderzijds, daarentegen, echter, hoewel, aan de andere kant, tegenover.
Slide 16 - Tekstslide
Woordenschat H4
Een voorbeeld:
Voor deze klus moet je geen poreus, maar waterdicht materiaal gebruiken.
moeilijk woord = poreus
Wat geeft de tegenstelling aan?
maar, dus poreus is een tegenstelling van waterdicht
Slide 17 - Tekstslide
Aan de slag!
Maken opdrachten Woordenschat H4.
(Zie drive voor aangepaste opdrachten!)
Klaar? --> Nakijken (antwoorden staan in woordenlijst!)