1C - Les 1 Schrijfvaardigheid




WELKOM BIJ HET VAK NEDERLANDS!
 


Mevrouw Duinhouwer
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les




WELKOM BIJ HET VAK NEDERLANDS!
 


Mevrouw Duinhouwer

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Lesplanning
Lesuur 1:
  • Boekenlijst: heb je al een boek gekozen? Volgend blokuur heeft iedereen een leesboek bij zich.
  • Heeft iedereen zich aangemeld bij Lessonup en Learnbeat?
  • Schrijfvaardigheid: uitleg 

Lesuur 2:
  • Oefenen met schrijven

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen
Een betere schrijver worden!
  • Ik weet hoe een goede tekst eruit moet zien (criteria)
  • Ik kan foutloos spellen zoals werkwoorden
  • Ik kan een tekst beoordelen en feedback geven
  • Ik kan mijn tekst verbeteren aan de hand van gekregen feedback

Slide 4 - Tekstslide

Hoe word je een betere schrijver?
  • Door te weten dat schrijven belangrijk is voor jou.
  • Door te weten wat je moet kunnen om goed te schrijven.
  • Door te weten hoe een goede tekst eruitziet.
  • Door veel te oefenen.
  • Door je teksten steeds te verbeteren.

Slide 5 - Tekstslide

Schrijfvaardigheid
  • Geschiedenis van de geschreven taal 
  • Kenmerken van een goede tekst
  • Passieve en actieve zinnen
  • Tangconstructie

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Hebben alle vogels een nest gebouwd, behalve wij?

Slide 8 - Tekstslide

Actieve en passieve zinnen
In een actieve zin is het onderwerp actief en voert zij of hij iets uit of is zij of hij iets.  De minister opende de tentoonstelling.

In een passieve zin doet het onderwerp niets. Het wordt door iemand gedaan. Vaak is de persoonsvorm een vorm van 'worden' of 'zijn'. De tentoonstelling werd door de minister geopend. 

Slide 9 - Tekstslide

Schrijf een actieve zin

Slide 10 - Open vraag

Schrijf een passieve zin

Slide 11 - Open vraag

Tangconstructie
Er is in een zin sprake van een tangconstructie als woorden die bij elkaar horen worden gescheiden door een lange uitleg. Ze omsluiten dan de rest van de zin, als een soort tang. 
In de Brusselse dierentuin wordt de om zijn knuffelbare uiterlijk en vertederende gromgeluiden zo populaire reuzenpanda gewassen.


Slide 12 - Tekstslide

Tangconstructie
Welke woorden maken onderstaande zin lastig leesbaar?

In de Brusselse dierentuin wordt de om zijn knuffelbare uiterlijk en vertederende gromgeluiden zo populaire reuzenpanda gewassen.


Slide 13 - Tekstslide

Tangconstructie
Welke woorden maken onderstaande zin lastig leesbaar?

In de Brusselse dierentuin wordt de om zijn knuffelbare uiterlijk en vertederende gromgeluiden zo populaire reuzenpanda gewassen.


Slide 14 - Tekstslide

Tangconstructie
Hoe kunnen we deze tangconstructie oplossen?

In de Brusselse dierentuin wordt de om zijn knuffelbare uiterlijk en vertederende gromgeluiden zo populaire reuzenpanda gewassen.


Slide 15 - Tekstslide

Tangconstructie
Door de zin in stukken op te breken kun je de tangconstructie vaak oplossen. 

In de Brusselse dierentuin wordt de panda gewassen. Het dier is zeer populair vanwege zijn knuffelbare uiterlijk en vertederende gromgeluiden.


Slide 16 - Tekstslide

Informatie in een zin
Prop niet te veel informatie in een zin. Maak je bijzin(nen) niet te lang. Gebruik dan meerdere, korte zinnen.

Dus niet: Mijn broer, die erg van gamen houdt, kocht het spel waar hij wekenlang voor had gespaard. (16 woorden)

Maar: Mijn broer houdt erg van gamen. Hij kocht het spel waar hij wekenlang voor had gespaard. (10 woorden)

Slide 17 - Tekstslide

Volgorde van de zinsdelen
In een zin hoeft niet altijd het onderwerp vooraan te staan. Begin ook eens met een ander zinsdeel of combineer twee zinnen. 

Slide 18 - Tekstslide

Volgorde zinsdelen
  • Wat zijn zinsdelen?
  • Ik ging gisteren naar de winkel. Ik kocht daar een broek.
  • Gisteren ging ik naar de winkel. Ik kocht daar een broek.
  • Ik ging gisteren naar de winkel, waar ik een broek kocht. 

Slide 19 - Tekstslide

Schat jezelf in:
Waar ben je goed in met schrijven?
Waar moet je aan werken?

Slide 20 - Woordweb

Oefenen
Kern bladzijde 204 - 207
Maak de opdrachten 1 tot en met 5 (blz. 205)

Als je de opdrachten niet af krijgt in de les, maak je deze thuis af...dus huiswerk! 

Slide 21 - Tekstslide

Lesprogramma

  • Schrijven van een e-mail 
  • Feedback geven aan elkaar







 






Slide 22 - Tekstslide

Schrijven

Slide 23 - Tekstslide

Wat zou jij verbeteren aan het bericht?

Slide 24 - Woordweb

Schrijf zo veel mogelijk kenmerken van een goede tekst op.
Bedenk er minstens drie.

Slide 25 - Woordweb

Kenmerken van een goede tekst
De kenmerken van een goede tekst zijn:

  • goede informatie
  • goede opbouw
  • goede toon
  • goede zinnen
  • goede spelling
  • goede lay-out.

Slide 26 - Tekstslide

OPDRACHT
Opdracht 1

Schrijf een e-mail aan je docent en overtuig deze dat de toets van maandag na de vakantie verzet moet worden.
Schrijf een tekst van maximaal 75 woorden.
Je schrijft naar je docent Nederlands. Dat moet in correct Nederlands!
Opdracht 2
Werk in duo's. Je leest elkaars e-mail en geeft feedback. Wat vind je goed aan de tekst en wat moet verbeterd worden?
Verwerk de feedback in je e-mail. Als je de e-mail hebt verbeterd en je de tekst goed vindt, dan lever je de e-mail in.





Slide 27 - Tekstslide

Een alinea schrijven
Een tekst wordt overzichtelijk als je hem verdeelt in alinea's.

Slide 28 - Tekstslide

Vergelijk de volgende twee afbeeldingen en beantwoord daarna de vraag.

Slide 29 - Tekstslide

Wat zijn volgens jou de verschillen tussen de vorige twee afbeeldingen? Noem er minstens twee.

Slide 30 - Open vraag

Maar hoe schrijf je een goede alinea?
  • De belangrijkste informatie van de alinea zet je in de eerste zin, de kernzin.
  • Vraag je daarna af wat de lezer nog meer moet weten over dit onderwerp, die informatie zet je in de volgende zinnen.
  • Begin een nieuwe alinea als je over een nieuw deelonderwerp gaat schrijven.

Slide 31 - Tekstslide

Let op

Een nieuwe alinea begint altijd op een nieuwe regel.
Binnen een alinea schrijf je de zinnen achter elkaar door.
Op een nieuwe regel beginnen kan op twee manieren 

Slide 32 - Tekstslide

Door de regel niet door te laten lopen, maar na het laatste woord op de volgende regel door te gaan.
Door het gebruik van een witregel.

Slide 33 - Tekstslide

Huiswerk
Kern - bladzijde 208 theorie doornemen

Opdracht 1 (blz. 9)
Opdracht 9: in duo's

Slide 34 - Tekstslide

Creatieve schrijfopdracht
timer
2:00

Slide 35 - Tekstslide

Creatieve schrijfopdracht
timer
5:00

Slide 36 - Tekstslide

Creatieve schrijfopdracht

Slide 37 - Tekstslide