Alineaverbanden (vervolg)
4. middel - doel: iemand noemt een doel (wat hij wil bereiken) en een middel (wat je nodig hebt om dit te bereiken)
'Om mijn rijbewijs te kunnen halen, moet ik veel geld verdienen.'
signaalwoorden: om..te, waarmee, daarmee, door middel van, het doel is, met dat doel, enz.