Spelling 2.8 BK2B

Wat gaan we doen?
- Uitleg Spelling
- Oefenopdrachtje
- Nabespreken
- Zelfstandig werken
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Wat gaan we doen?
- Uitleg Spelling
- Oefenopdrachtje
- Nabespreken
- Zelfstandig werken

Slide 1 - Tekstslide

Werkwoorden in V.T.
Sterke werkwoorden:
De klank verandert =
 Ik loop --> ik liep
Zwakke werkwoorden:
Je schrijft -te(n) of -de(n) = 
Ik woon --> Ik woonde
Ik praat --> ik praatte

Slide 2 - Tekstslide

Zwakke werkwoorden
Als je wilt weten of een zwak werkwoord met te/ten of de/den geschreven moet worden.

maak het woord langer.
bestellen.
ik hoor bestelde, dus bestelde(n)
Ik heb het pakketje besteld.

Slide 3 - Tekstslide

Let op.
verven
 ik/wij verfde(n)
ik ben verhuisd (vd)
                                                              maar, let op!
verhuizen
ik/wij verhuisde(n)
ik ben verhuisd (vd)

dansen

ik/wij danste(n)
Ik heb gedanst (vd)

surfen
ik/wij surfte(n)
Ik heb gesurft. (vd)


Slide 4 - Tekstslide

Zet het werkwoord in de zin in de verleden tijd: "Ik (denken)"

Slide 5 - Open vraag

Is "Denken" een sterk of zwak werkwoord
A
Sterk werkwoord
B
Zwak werkwoord

Slide 6 - Quizvraag

Zet het werkwoord in de zin in de verleden tijd: "Ik (koken)"

Slide 7 - Open vraag

Is "Koken" een sterk of zwak werkwoord?
A
Sterk werkwoord
B
Zwak werkwoord

Slide 8 - Quizvraag

Zet de zinnen in verleden tijd.
1. De klant (betalen) ........met een briefje van honderd euro.
2. De ambulance (scheuren) ..... over de snelweg.
3. Mijn buurjongen (vallen) ..... uit zijn raam.
4. De brandweerman (redden) ...... de kat uit de boom.
5. Het vliegtuig (vliegen).....boven de wolken.
6. Ik (vergeten)......elke keer om mijn mondkapje op te zetten.
7. De leerling (dragen)........ hun tas op hun rug.
8. Iedereen (schijven) ...... de zinnen in hun schrift.

Slide 9 - Tekstslide

antwoorden
1. De klant betaalde met een briefje van honderd euro.
2. De ambulance scheurde over de snelweg.
3. Mijn buurjongen viel uit zijn raam.
4. De brandweerman redde de kat uit de boom.
5. Het vliegtuig vloog boven de wolken.
6. Ik vergat elke keer om mijn mondkapje op te zetten.
7. De leerling droegen hun tas op hun rug.
8. Iedereen schreef de zinnen in hun schrift.

Slide 10 - Tekstslide

Meervoud
Meervoud op -iën --> klemtoon is niet op de laatste lettergreep
Meervoud op -ieën --> klemtoon is wel op de laatste lettergreep
Meervoud op -eën --> Het enkelvoud eindigt op -ee

Olie - Oliën
Calorie - Calorieën
Zee - Zeeën

Slide 11 - Tekstslide

Wat is de meervoudsvorm van: Bacterie

Slide 12 - Open vraag

Wat is de meervoudsvorm van: Idee

Slide 13 - Open vraag

Hoe schrijf je de meervoud van: knie

Slide 14 - Open vraag

Zelfstandig werken
Maak in je werkboek
Hoofdstuk 2.8 Spelling
Opdracht 1 t/m 12

Klaar: test jezelf digitaal.

Slide 15 - Tekstslide

Zelfstandig werken
Maak in je werkboek
Hoofdstuk 2.8 Spelling
Opdracht 1 t/m 12

Klaar: test jezelf digitaal.

Slide 16 - Tekstslide