3T Blok 1 herhaling

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Goedemorgen beste 3G'ers!
Ik wil graag wat zaken herhalen van blok 1 met je.

Slide 2 - Tekstslide

Belangrijk!


Is de volgende vraag................................

Slide 3 - Tekstslide

Wanner volgende week doen we een proefwerk van Blok 1
A
donderdag 9 november
B
maandag 6 november
C
maandag 13 november

Slide 4 - Quizvraag

Slide 5 - Link

Weet je nog.......?

Vergelijking
In een vergelijking beschrijf je de overeenkomst tussen iets en het beeld ervan. Er zijn vier soorten vergelijkingen:
1) Vergelijking met als;
2) Vergelijking zonder als;
3) Vergelijking met van;
4) Vergelijking zonder verbindingswoord.
VOORBEELD: Lachen als een boer die kiespijn heeft.
Hij ging er als een haas vandoor.
Je kamer lijkt wel een kloostercel.

Slide 6 - Tekstslide

Weet je nog? 
Metafoor
Een metafoor is een vorm van beeldspraak waarbij figuurlijk taalgebruik centraal staat.
Een metafoor is vaak een spreekwoord of gezegde:


VOORBEELD: de koning van de wildernis (de leeuw)
Hij heeft zijn schaapjes op het droge.
Het gaat hem voor de wind.
.

Slide 7 - Tekstslide

Zijn kamer ziet er werkelijk uit als een zwijnenstal.
A
metafoor
B
vergelijking met als
C
vergelijking zonder verbindingswoord.

Slide 8 - Quizvraag

Door de jaren heen heeft hij een appeltje voor de dorst opgebouwd.
A
metafoor
B
vergelijking met van
C
vergelijking zonder verbdingswoord

Slide 9 - Quizvraag

Taalschat
Wat betekent het spreekwoord:
'Een storm in een glas water.'

Slide 10 - Open vraag

Wat zijn homoniemen? En geef eens 2 voorbeelden daarvan?

Slide 11 - Open vraag

Wat zouden 'synoniemen' zijn?

Slide 12 - Open vraag

Wat is 'interpunctie'?
A
Een waarschuwing die iemand je geeft
B
Een opgelegde maatregel
C
Het zetten van hoofdletter, punten, komma's etc.
D
Een advies van iemand

Slide 13 - Quizvraag

Wat betekent het woord 'afdingen'?

Slide 14 - Open vraag

Geef mij direct de oplossing voor het probleem!
mij =
A
lijdend voorwerp
B
onderwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 15 - Quizvraag

Geef mij direct de oplossing voor het probleem!
direct =
A
lijdend voorwerp
B
onderwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 16 - Quizvraag

Wil je zijn vader ook meevragen voor het concert?
zijn =
A
persoonlijk vnw
B
bezittelijk vnw
C
vragend voornaamwoord
D
hulpwerkwoord

Slide 17 - Quizvraag

Wil je zijn vader ook meevragen voor het concert?
wil =
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord
C
bijwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 18 - Quizvraag

Je vergist je opnieuw volgens mij.
je =
A
persoonlijk vnw
B
bezittelijk vnw
C
wederkerend vnw
D
zelfstandig naamwoord

Slide 19 - Quizvraag

Je zult met hard werken wel krijgen wat je verdien......
(leg je antwoord aub uit!)

Slide 20 - Open vraag

Het is nog nooit gebeur... dat iemand dat kon.
(leg je antwoord uit)

Slide 21 - Open vraag

In een leestekst worden er vaak 'argumenten' gebruikt.
Waarom is dat belangrijk?

Slide 22 - Open vraag