Quiz H3 Atoombouw [1]

• Scheikunde
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Spelregels

Voor vragen heb je 20 seconden

Houd bij op je leerdoelenlijst of je denkt een leerdoel te beheersen (met een kruisje of krulletje bijvoorbeeld)

Geef je klasgenoten ook de kans zichzelf te testen en houd je antwoord voor jezelf !!!

2. Het scheikundig symbool "N" staat voor

1. Stikstof
2. Waterstof
3. Koolstof
4. Zuurstof

3. Het scheikundig symbool "C" staat voor

1. Stikstof
2. Waterstof
3. Koolstof
4. Zuurstof

4. Het scheikundig symbool "P" staat voor

1. Stikstof
2. Boor
3. Koolstof
4. Fosfor

5. Wat is het scheikundig symbool van Helium?

1. H
2. Be
3. He
4. Ne

9. Hoe noemen we de atomen in groep 17 van het periodiek systeem?

1. Halogenen
2. Edelgassen
3. Alkalimetalen
4. Aardalkalimetalen

10. Hoe noemen we de atomen in groep 18 van het periodiek systeem?

1. Halogenen
2. Edelgassen
3. Alkalimetalen
4. Aardalkalimetalen

11. Niet-metalen geleiden warmte en elektriciteit beter dan metalen

1. Juist
2. Onjuist

13. Metalen glimmen meestal

1. Juist
2. Onjuist

15. Wat is een legering?

1. Een neutraal geladen atoom
2. Een glimmend niet-metaal
3. Een mengsel van gesmolten metalen
4. Een mengsel van gesmolten niet-metalen

17. Wat is de molecuulformule van deze stof?

1. C4H
2. H4C
3. 4CH
4. CH4

17. Wat is de molecuulformule van deze stof?
(Zwart=C, Wit=H, Rood=O)

1. C2H6O
2. C2H5OH
3. 2CH3O
4. C2H6O2

19. Hoe noemen we de stof met de formule C6H12O6?

1. Glucose
2. Methaan
3. Ethanol (alcohol)
4. Methanol

20. Hoe noemen we de stof met de formule CH4?

1. Glucose
2. Methaan
3. Ethanol (alcohol)
4. Methanol

21. Wat is de molecuulformule van ammoniak?

1. NH3
2. CH4
3. C6H12O6
4. C2H5OH

22. Welk ezelsbruggetje helpt je de 7 twee-atomige elementen te onthouden?

1. Het Onweert Nooit In Brabantse Chloorfabrieken
2. Het Bruine Olifantje Fietst Niet In Chloor
3. Claire Fietst Naar Haar Oma In Brussel
4. Brenda Fietst Naar Haar Oma Claire

23. Welke 7 atomen komen voor als twee-atomige elementen?

1. H, P, S, He, Cl, F
2. H, O, N, I, Br, Cl, F
3. P, S, N, I, Br, Cl, F
4. H, O, N, P, S, He

25. Hoe heten de deeltjes die je ziet?

1. Rood = Proton. Groen = Neutron. Geel = Elektron
2. Rood = Elektron. Groen = Proton. Geel = Neutron
3. Rood = Neutron. Groen = Elektron. Geel = Proton
4. Rood = Proton. Groen = Elektron. Geel = Neutron

27. Waar staat het atoomnummer voor?

1. Het aantal Neutronen in de kern
2. Het aantal Elektronen in de kern
3. Het aantal Protonen in de kern
4. Het aantal Protonen + Neutronen

28. Wat is het atoomnummer van deze stof?

1. 2 (Helium)
2. 4 (Beryllium)
3. 6 (Koolstof)
4. 8 (Zuurstof)

29. Waar staat het massagetal voor?

1. Het aantal Neutronen in de kern
2. Het aantal Elektronen in de kern
3. Het aantal Protonen in de kern
4. Het aantal Protonen + Neutronen

30. Wat zijn Isotopen?

1. Twee atomen met hetzelfde massagetal
2. Twee atomen met dezelfde hoeveelheid elektronen
3. Twee atomen met evenveel Neutronen, maar een verschillend aantal Protonen
4. Twee atomen met evenveel Protonen, maar een verschillend aantal Neutronen

32. Welke fasetoestand past bij het linker plaatje?

1. 
2. 
3. 

33. Welke fasetoestand past bij het middelste plaatje?

1. 
2. 
3.