1.3 - De prijzen rijzen de pan uit

Hoofdstuk 1
4TL
Paragraaf 3 - De prijzen rijzen de pan uit?
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 1
4TL
Paragraaf 3 - De prijzen rijzen de pan uit?

Slide 1 - Tekstslide

Wat moet je kennen/ kunnen?
  • Weten wat inflatie is.
  • Weten wat koopkracht is.
  • Weten wat het gevolg is van inflatie op je koopkracht.
  • Koopkracht berekeningen kunnen maken.
  • Verschillende soorten inkomens kunnen benoemen.
  • Weten wat de rol van de ECB is. 

Slide 2 - Tekstslide

Inflatie/ deflatie
Inflatie = Dat de gemiddelde prijzen van producten en diensten in een land stijgen.

Deflatie = Dat de gemiddelde prijzen van producten en diensten in een land dalen 

Koopkracht = Hoeveel producten je kunt kopen van je inkomen.  

Slide 3 - Tekstslide

Wat is het gevolg van inflatie op je koopkracht?

Slide 4 - Open vraag


Inflatie
Je geld wordt minder waard
Wat is het gevolg van inflatie?

Prijzen 
stijgen

Je kan minder kopen voor hetzelfde geld

Je koopkracht daalt

Slide 5 - Sleepvraag

1

Slide 6 - Video

02:17
Wat is er gebeurd met de koopkracht van je inkomen in 2011 t.o.v. 2001?
A
Die is gestegen
B
Die is gedaald
C
Die is gelijk gebleven?

Slide 7 - Quizvraag

Koopkracht
Je koopkracht is dus afhankelijk van twee zaken: 
  • De prijzen 
  • Je inkomen 

Formule : 
Verandering inkomen (in %) - inflatie (in %) = verandering koopkracht (in %)

Slide 8 - Tekstslide

Koopkracht
Wat betekent dit dus:
  • Als je inkomen hetzelfde blijft en de prijzen stijgen, dan daalt je koopkracht. je kunt minder kopen!
  • Als je inkomen stijgt en de prijzen hetzelfde blijven, dan stijgt je koopkracht. Je kunt meer kopen.
  • Wanneer je koopkracht stijgt, kun je meer behoeften vervullen. Je welvaart stijgt dan.

Slide 9 - Tekstslide

Wat zijn de oorzaken van inflatie?

Slide 10 - Open vraag

Oorzaken inflatie
  1. Loonstijgingen
    - hogere lonen worden doorberekend in de prijzen van producten.
  2. Hogere grondstofprijzen, zoals van olie, graan of katoen.
  3. Meer vraag van consumenten naar goederen of diensten, of minder aanbod ervan.
  4. Hogere belastingen of andere heffingen door de overheid. Een hoger btw-tarief bijvoorbeeld maakt producten duurder.

Slide 11 - Tekstslide

Verschillende inkomens
Nominale inkomen = Is je inkomen in Euro’s

Reële inkomen = Is je inkomen in koopkracht 

Prijscompensatie = Dat je nominale loon met het zelfde percentage stijgt als het inflatiepercentage
 je koopkracht (reële inkomen) blijft gelijk. 
Voordeel = Dat je evenveel kunt blijven kopen
Nadeel = Nederlandse producten worden te duur t.o.v. het buitenland.

Slide 12 - Tekstslide

Stijging inkomen in % - inflatie in % = ....
A
reëel inkomen
B
nominaal inkomen
C
modaal inkomen
D
duurzaam inkomen

Slide 13 - Quizvraag

Je werkt bij de supermarkt. Je verdient elke maand 100 euro. Is dit je nominaal of reëel inkomen?
A
Nominaal inkomen
B
reëel inkomen

Slide 14 - Quizvraag

Het nominaal inkomen stijgt met 2%.
De inflatie is 2,2%.

Hoeveel is het reële inkomen veranderd?
A
+ 2%
B
+ 0,2%
C
- 0,2%
D
+ 2,2%

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Video

ECB = Europese Centrale Bank.
Doel 1 = Waarde van de euro stabiel houden. 
De ECB heeft een middel om de inflatie tegen te gaan en
zo de waarde van de euro te behouden (zie volgende dia)

Doel 2 = Zorgen dat er genoeg geld in omloop is.




Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

'Als de ECB de rente voor de banken verhoogt, gaat ook de rente voor consumenten omhoog. die gaan dan 

                             lenen en

sparen. Ze geven dan 

                            geld uit, zodat er 

vraag is naar goederen en diensten. Daardoor zullen de prijzen

                           stijgen, zodat er ook         
                               
 inflatie is.

Opdracht:;
Vul de zinnen aan. Kies uit: meer-minder.
meer
meer
meer
meer
meer
meer
minder
minder
minder
minder
minder
minder

Slide 19 - Sleepvraag

Wat heb je deze les geleerd?

Slide 20 - Open vraag

Waar heb jij nog meer uitleg over nodig?

Slide 21 - Open vraag