les 4 spelling en grammatica

Nederlands
Thema 8 hoofdstuk 2

Spelling en grammatica
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 2

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
Thema 8 hoofdstuk 2

Spelling en grammatica

Slide 1 - Tekstslide

het is mogelijk dat je langer dan 1 les doet over dit onderwerp.
Doel
Aan het einde van deze les:

weet je wat het onderwerp is en kun je die in een zin vinden.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Start
Blz 288:

We lezen samen de theorie.
Doel; je wat het onderwerp van de zin is en kun je deze in een zin vinden.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dus in stappen
1. Maak een vraagzin
2. Zet een streep onder de persoonsvorm.
3. Stel de vraag: Wie/ Wat + persoonvorm

4. Het antwoord op deze vraag is het onderwerp van de zin.
Doel; je wat het onderwerp van de zin is en kun je deze in een zin vinden.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dat doen we even voor.....
Jan loopt iedere dag naar school.


1. Loopt Jan iedere dag naar school? --> loopt is PV
2. een streep onder "loopt"
3. Wie loopt? --> Jan loopt.

Jan is het dus het onderwerp in de zin
Doel; je wat het onderwerp van de zin is en kun je deze in een zin vinden.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nog een voorbeeld
De rode auto staat in de garage.
1. Staat de rode auto in de garage? --> staat is PV.
2. Streep onder staat.
3. Wie/ wat staat? --> de rode auto

De rode auto is het onderwerp van de zin.
Doel; je wat het onderwerp van de zin is en kun je deze in een zin vinden.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat valt je op?
Loopt Jan iedere dag naar school?

Staat de rode auto in de garage?
Doel; je wat het onderwerp van de zin is en kun je deze in een zin vinden.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Heel vaak......
Heb je een vraagzin gemaakt?
De PV staat dan vooraan.
Het onderwerp staat er vaak meteen achter.

Even kijken of dat klopt......
We gaan samen op zoek naar het onderwerp.
BELANGRIJK: MAAK EEN VRAAGZIN IN JE HOOFD!!!!!!!!!!!!!!

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het onderwerp:
"de auto rijdt heel snel"

Slide 9 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak een vraagzin van:
"Gisteren kreeg ik buikpijn"

Slide 10 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak een vraagzin van:
"Ilse fietst naar huis."

Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Samenvatten
Persoonsvorm en onderwerp horen bij elkaar.
1. Maak een vraagzin
2. Zet een streep onder de persoonsvorm.
3. Stel de vraag: Wie/ Wat + persoonvorm
4. Het antwoord op deze vraag is het onderwerp van de zin.

Persoonsvorm en onderwerp staan dan vaak naast elkaar.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Maken
Blz 289 en 290 opdracht 6:
Schrijf de vraagzin in je schrift.
Zet een streep onder het onderwerp

Blz 290 opdracht 7:
Schrijf de PV en het onderwerp in je schrift. 
timer
15:00
Doel; je wat het onderwerp van de zin is en kun je deze in een zin vinden.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Studiemeter

Thema 8 spelling en grammatica

Helemaal maken + deeltoets 

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies