Voedingsleer 3 - Les 2

Voedingsleer 3 - les 2
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
VoedingsleerMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Voedingsleer 3 - les 2

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Weekplanning
  1. Energiehomeostase
  2. Vervolg energie homeostase
  3. Glucose homeostase, diabetes en zoetstoffen
  4. Overgewicht en obesitas
  5. Invloed vegetarisme en veganisme
  6. Medische voeding en diëten
  7. Toets 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesplanning

Deel 1: 
  • Vervolg energiehomeostase
Deel 2: 
  • Diabetes
  • Glucose homeostase 
  • Zoetstoffen - Zoek het uit!

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lange termijn regulatie
  • Vanuit vetweefsel
  • Weerspiegelen de grootte van de opslag van vetten
  • Signalen opgevangen door hypothalamus

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lange termijn regulatie - vervolg
  • Geregeld door productie van het hormoon leptine
  • Leptine wordt geproduceerd door vetweefsel
  • Productie + hoeveelheid in bloed afhankelijk van hoeveelheid vetmassa
  • Leptine geeft een signaal af aan de hersenen --> verzadiging

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Genetische afwijking
  • Tekort aan leptine door genetische afwijking
  • Extreme honger 
  • Overvoeding + obesitas als gevolg

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

BMR 
  • BMR = Basal Metabolic Rate
  • De energie die het lichaam nodig heeft in vastende staat
  • 60-70 % van ons dagelijkse energie gebruik
  • Energie niet direct beschikbaar? Opslagvormen aangesproken

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leg uit hoe het afvallen en aankomen gaat, neem hierbij de BMR mee

Slide 10 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen:

• Jij kunt uitleggen op welke manier de glucosehomeostase werkt
• Jij kunt beschrijven wat er aan de hand is bij mensen met diabetes (type I en type II)
• Jij herkent symptomen van diabetes
• Jij weet hoe mensen met diabetes hun leefstijl moeten aanpassen en kunt hierover advies geven
• Jij kunt beschrijven wat het effect van zoetstoffen is op je lichaam
• Jij herkent verschillende soorten zoetstoffen
• Jij kunt de werking van zoetstoffen beschrijven (zoetkracht t.o.v. sacharose)


Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Let op:
Jullie gaan zo een filmpje bekijken over diabetes
  • De vragen die worden gesteld, zijn belangrijk om te kennen voor de toets!

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

6

Slide 13 - Video

Deze slide heeft geen instructies

01:12
Wat is er aan de hand bij diabetes type I?

Slide 14 - Open vraag

Bij diabetes type I is het hormoon insuline afwezig.
01:12
Wat is er aan de hand bij diabetes type II?

Slide 15 - Open vraag

Het lichaam is resistent voor het hormoon insuline. Dit betekent dat je lichaam niet meer gevoelig is voor het hormoon insuline en de effecten van insuline uitblijven.
03:36
Op welke manier wordt de diagnose gesteld van diabetes?

Slide 16 - Open vraag

Gesprek met de arts
Tijdens dit gesprek zal de arts u onder andere vragen stellen over uw eetpatroon, alcoholinname en de hoeveelheid beweging. Ook zal de arts vragen naar de aanwezigheid van diabetes mellitus en hart- en vaatziekten bij u in de familie.
Lichamelijk onderzoek
Uw arts zal uw lichaamslengte en gewicht willen meten. Verder zullen de buik en de heupomvang gemeten kunnen worden. Daarnaast zal de arts goed kijken naar uw voeten, omdat diabetes mellitus de kleine bloedvaatjes en zenuwen aantast.
Bloed- en urineonderzoek
De diagnose diabetes mellitus kan worden gesteld in het bloed bij een nuchtere (voordat u iets gegeten of gedronken heeft) glucosewaarde van ≥ 7,0 mmol/l en/of een willekeurige glucosewaarde van ≥ 11,1 mmol/l. Met behulp van een vingerprik kan de suikerwaarde ook gemeten worden, maar deze getallen zijn net anders dan de waarden bij bloedafname. Verder kan in het bloed de HbA1c waarde gemeten worden. HbA1c zegt iets over de gemiddelde glucosewaarden van een langere periode. Naast glucose of HbA1c, worden ook factoren gemeten in het bloed die van belang zijn voor het risico op hart- en vaatziekten. Er zal bijvoorbeeld informatie verzameld worden over de nierfunctie en het cholesterol. Bij urine onderzoek kan de nierfunctie verder in kaart worden gebracht en kan er gekeken worden naar aanwijzingen voor schade aan de nieren (lekken van eiwit in de urine; ook wel microalbuminurie genaamd).
Onderzoek van de ogen
De kleine bloedvaatjes in de ogen kunnen ook beschadigd raken door diabetes mellitus. Daarom zal een oogarts u met enige regelmaat controleren indien er bij u diabetes mellitus is vast gesteld. Uw netvlies zal dan bekeken worden met een (spleetlamp)microscoop of uw netvlies zal worden gefotografeerd met een netvliescamera (fundusfoto).
04:15
Wat wordt er bedoeld met hyperglycemie?

Slide 17 - Open vraag

Te veel glucose aanwezig in het bloed
06:41
Wat zijn de belangrijkste overeenkomsten tussen type I en type II diabetes?

Slide 18 - Open vraag

Verhoogde bloedsuikerspiegel
Zelfde symptomen: o.a. afvallen, veel plassen, veel dorst, suiker plassen
06:41
Wat zijn de belangrijkste verschillen tussen type I en type II diabetes?

Slide 19 - Open vraag

Type I: hormoon insuline wordt niet geproduceerd, type II: lichaam is resistent voor hormoon insuline; lichaam is immuun voor werking van insuline
Type I: genetisch bepaald, dit betekend dat het genetische aanleg is. Vaak al op jongere leeftijd bepaald. Type II: Oorzaak is hoofdzakelijk leefstijl in combinatie met genetische aanleg.
Type I: 10% van de gevallen, Type II: 90% van de gevallen.
Type I: behandeling is insuline spuiten, type II: behandeling is oorzaak aanpakken, dit betekent dieet, sporten. Soms medicijnen nodig die lichaam helpen insuline resistentie te verminderen en soms insuline spuiten.

Slide 20 - Tekstslide

Het bloedsuiker wil graag in evenwicht zijn, daarom spreekt men van een glucose homeostase. Homeostase is het vermogen van meercellige organismen om het interne milieu in evenwicht te houden door middel van regelkringen in het organisme, ondanks veranderingen in de omgeving waarin het organisme zich bevindt. Het organisme is in dit geval de mens, het interne milieu het bloedsuiker, of terwijl glucose en de veranderingen zijn de schommelingen in de bloedsuikerspiegel.



Wat wordt ook alweer bedoeld met de GI van koolhydraten?

Slide 21 - Open vraag

De glycemische index (GI) is een maat om aan te geven hoe snel koolhydraten in de darm worden verteerd en als glucose in het bloed worden opgenomen.

Slide 22 - Tekstslide

Glucose homeostase
Wanneer je koolhydraten eet, dan komen de koolhydraten terecht in het spijsverteringskanaal. De koolhydraten worden in het spijsverteringskanaal verteerd. De snelheid waarmee deze koolhydraten worden afgebroken, hangt af van de glycemische index. Koolhydraten met een hoge glycemische index worden snel afgebroken in het spijsverteringskanaal en snel opgenomen als glucose in het bloed. Koolhydraten met een lage glycemische index worden langzaam afgebroken in het spijsverteringskanaal en langzaam opgenomen in het bloed

Slide 23 - Tekstslide

Het bloedsuiker wil graag in evenwicht zijn, daarom spreekt men van een glucose homeostase. Homeostase is het vermogen van meercellige organismen om het interne milieu in evenwicht te houden door middel van regelkringen in het organisme, ondanks veranderingen in de omgeving waarin het organisme zich bevindt. Het organisme is in dit geval de mens, het interne milieu het bloedsuiker, of terwijl glucose en de veranderingen zijn de schommelingen in de bloedsuikerspiegel.
Wat zijn zoetstoffen?

Slide 24 - Open vraag

Een zoetstof is een stof die zoet smaakt. De term wordt in twee betekenissen gebruikt:
1. voor stoffen die niet tot de suikers behoren, maar die wel, net als suiker, het zintuig voor zoete smaak prikkelen.
2. voor alle zoetmakers, zowel suikers als andere zoetstoffen.
Zoetstoffen - Zoek het uit!
Wat is het verschil tussen voedende en niet-voedende zoetstoffen?

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voedende zoetstoffen

  • Suikeralcoholen of bulkzoetstoffen
  • Lage relatieve zoetkracht
  • Verlagen de kans op tandbederf
  • Kleinere toename van bloedsuiker
  • Laxerend effect 

Bv. Sorbitol, maltitol, xylitol, lactitol, mannitol
Niet-voedende zoetstoffen

  • Hoge intensiteit zoetstoffen 
  • Hoge relatieve zoetkracht
  • Kunstmatig
  • Dragen weinig tot niet bij aan de energie van het voedsel
  • Kunnen verschillen in warmte stabiliteit (vb. aspartaam)

Bv. Stevia, aspartaam, sucralose etc.

Slide 26 - Tekstslide

Moderne voeding en glucose homeostase
De moderne voeding bestaat veelal uit koolhydraten met een hoge glycemische index, de snelle suikers. Deze suikers zorgen voor een hoge en snelle piek in de bloedsuikerspiegel gevolgd door een dieptepunt. Dit zorgt voor een kort verzadigingsgevoel, meestal krijgt de mens hierdoor al naar 1,5 tot 2 uur weer honger.
De voedingsmiddelenindustrie springt hierop in, door producten te ontwikkelen die veel snelle suikers bevatten. Dit zorgt voor een hogere eetfrequentie en meer vetopslag bij de mens.
Een combinatie van een hogere bloedsuikerspiegel en een hoog insulinegehalte veroorzaakt een hogere bloeddruk. Hierdoor kunnen de nieren niet meer goed werken en dit zorgt voor een vochtophoping. Veelal kun je dit bij mensen in het gezicht terug zien. Ook gaat het cholesterol veranderen door een hoge bloedsuikerspiegel. Onder invloed van suiker wordt het goede cholesterol omgezet in het slechte cholesterol en dit zorgt voor een verhoogd risico op hart- en vaatziekten.

Wat is relatieve zoetkracht?

Slide 27 - Open vraag

De zoetkracht van een zoetstof ten opzichte van de zoetkracht van kristalsuiker (sacharose) = 1

Slide 28 - Tekstslide

Suiker behoort tot de groep van koolhydraten. Behalve suiker behoort ook zetmeel tot de koolhydraten. De zoetkracht van suiker heeft veel invloed op de smaak van het eindproduct. Daarom moet je weten wat de zoetkracht van een suiker is, als je een bepaald product gaat maken. De zoetkracht geef je aan met een getal.
Uitgangspunt hierbij is de zoetkracht van bietsuiker (sacharose) van 100. Melksuiker (lactose) heeft een zoetkracht van 39. Dat betekent dat je meer lactose dan sacharose nodig hebt om dezelfde zoete smaak te krijgen. Je hebt 100/39 = 2,56 maal meer lactose nodig dan sacharose.

Slide 29 - Video

Deze slide heeft geen instructies

De relatieve zoetkracht van Erythritol (Sugarly) is 75. Hoeveel x meer moet je hiervan toevoegen t.o.v. suiker?

Slide 30 - Open vraag

100/75 = 1,33 x

Slide 31 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Slide 32 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Slide 33 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen:

• Jij kunt uitleggen op welke manier de glucosehomeostase werkt
• Jij kunt beschrijven wat er aan de hand is bij mensen met diabetes (type I en type II)
• Jij herkent symptomen van diabetes
• Jij weet hoe mensen met diabetes hun leefstijl moeten aanpassen en kunt hierover advies geven
• Jij kunt beschrijven wat het effect van zoetstoffen is op je lichaam
• Jij herkent verschillende soorten zoetstoffen
• Jij kunt de werking van zoetstoffen beschrijven (zoetkracht t.o.v. sacharose)


Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies