Voedingsleer 2 N3 - Les 2

Voedingsleer - les 2
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
VoedingsleerMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Voedingsleer - les 2

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesplanning

  • Terugblik vorige week - bioactieve stoffen en anti-oxidanten
  • Doornemen weekplanning en leerdoelen
  • Glucose homeostase
  • Zoetstoffen
  • Diabetes

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de definitie van bioactieve stoffen?

Slide 3 - Open vraag

Stoffen met een bepaalde biologische of fysiologische activiteit in het lichaam. Ze hebben veelal een gezondheid bevorderend effect. Er is echter geen behoefte aan vastgesteld, het lichaam kan prima zonder deze stoffen functioneren
Bio-actieve stoffen,
welke ken je allemaal?

Slide 4 - Woordweb

Flavonoïden
Cafeïne
Carotenoïden: bètacaroteen, luteïne en lycopeen
Carnitine
Choline
Co-enzym Q
Creatine
Dithiolthionen
Fytosterolen (plantensterolen) die aan margarine mogen worden toegevoegd om het cholesterolgehalte in bloed te verlagen
Fyto-oestrogenen (isoflavonen) die de botontkalking bij vrouwen na de overgang zou vertragen
Glucosinolaten
Polyfenolen (flavonoïden): flavonolen, flavanonen, flavanolen en isoflavonen
Prebiotica
Taurine
Welke gezondheidseffecten hebben jullie gevonden?

Slide 5 - Tekstslide

Van veel bioactieve stoffen is onvoldoende onderzocht en bekend of het lichaam ze wel voldoende opneemt en verwerkt. Daardoor is ook nog weinig bekend over de veiligheid van deze stoffen bij langdurig gebruik van grote hoeveelheden ver boven het normale consumptieniveau.
Van sommige flavonoïden is bekend dat ze de werking van geneesmiddelen kunnen beïnvloeden. Hierdoor moeten geneesmiddelen bij voorkeur worden ingenomen met water en niet met bijvoorbeeld grapefruitsap, dat flavonoïden bevat.
Voor veel bioactieve stoffen wordt een gezondheidsbevorderend effect geclaimd. Voor een aantal bioactieve stoffen geldt dat ze een beschermende werking hebben als antioxidant.
Behalve als antioxidant worden er nog veel andere functies van bioactieve stoffen geclaimd zoals versterking van het afweersysteem, het behoud van sterke botten en het verlagen van het cholesterolgehalte.
De geclaimde gezondheidseffecten van bioactieve stoffen zijn vaak gebaseerd op dierexperimenteel onderzoek, ‘reageerbuis’ (in-vitro) onderzoek, of op epidemiologisch onderzoek, maar lang niet altijd bevestigd in gecontroleerde klinische interventiestudies. Alleen claims die goed zijn onderbouwd en zijn toegelaten volgens de Warenwet en de EU-regelgeving over voedings-, gezondheidsclaims mogen worden gebruikt.
De claim voor fytosterolen (plantensterolen) is toegelaten. Aangetoond is dat ze de opname van cholesterol door de darm verlagen en daarmee het cholesterolgehalte van het bloed. Een te hoog cholesterolgehalte is een risicofactor voor hart- en vaatziekten.
Wat is de functie van anti-oxidanten in voeding?

Slide 6 - Open vraag

Antioxidanten vangen vrije radicalen weg. Dit zijn agressieve stoffen die in ongunstige gevallen schade kunnen geven aan cellen en weefsels. Zo kunnen antioxidanten helpen tegen deze beschadiging en daarmee mogelijk op de lange termijn ziekten als kanker en hart- en vaatziekten voorkomen.

Vrije radicalen ontstaan bij de normale stofwisseling, maar ook bij roken en bij het zonnen. Verder kunnen bij bepaalde ziekten veel vrije radicalen worden gevormd, zoals bij ontstekingsreacties.
Anti-oxidanten,
voorbeelden?

Slide 7 - Woordweb

vitamine C
zouten van ascorbinezuur (E300 t/m E304)
verschillende vitamine E-verbindingen (E306 t/m E309)
synthetische antioxidanten, zoals de gallaten, BHA en BHT (E310 t/m E319).
Op welke wijze zijn anti-oxidanten aangegeven op een verpakking?

Slide 8 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Weekplanning
  1. Energiehomeostase, bioactieve stoffen en anti-oxidanten
  2. Glucose homeostase, diabetes en zoetstoffen
  3. Vocht, allergenen en intoleranties
  4. Medische voeding en PKU
  5. Obesitas en dieeten
  6. Invloed vegetarisme en veganisme
  7. Vervalt (oefentoets in eigen tijd)
  8. Toets 

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen:

• Jij kunt uitleggen op welke manier de glucosehomeostase werkt
• Jij kunt beschrijven wat er aan de hand is bij mensen met diabetes (type I en type II)
• Jij herkent symptomen van diabetes
• Jij weet hoe mensen met diabetes hun leefstijl moeten aanpassen en kunt hierover advies geven
• Jij kunt beschrijven wat het effect van zoetstoffen is op je lichaam
• Jij herkent verschillende soorten zoetstoffen
• Jij kunt de werking van zoetstoffen beschrijven (zoetkracht t.o.v. sacharose)


Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat wordt ook alweer bedoeld met de GI van koolhydraten?

Slide 12 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn zoetstoffen?

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Voedende zoetstoffen

  • Suikeralcoholen of bulkzoetstoffen
  • Lage relatieve zoetkracht
  • Verlagen de kans op tandbederf
  • Kleinere toename van bloedsuiker
  • Laxerend effect 

Bv. Sorbitol, maltitol, xylitol, lactitol, mannitol
Niet-voedende zoetstoffen

  • Hoge intensiteit zoetstoffen 
  • Hoge relatieve zoetkracht
  • Kunstmatig
  • Dragen weinig tot niet bij aan de energie van het voedsel
  • Kunnen verschillen in warmte stabiliteit (vb. aspartaam)

Bv. Stevia, aspartaam, sucralose etc.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is relatieve zoetkracht?

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 18 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Slide 19 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Slide 20 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Let op:
Jullie gaan zo een filmpje bekijken over diabetes
  • De vragen die worden gesteld, zijn belangrijk om te kennen voor de toets!

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

6

Slide 22 - Video

Deze slide heeft geen instructies

01:12
Wat is er aan de hand bij diabetes type I?

Slide 23 - Open vraag

Bij diabetes type I is het hormoon insuline afwezig.
01:12
Wat is er aan de hand bij diabetes type II?

Slide 24 - Open vraag

Het lichaam is resistent voor het hormoon insuline. Dit betekent dat je lichaam niet meer gevoelig is voor het hormoon insuline en de effecten van insuline uitblijven.
03:36
Op welke manier wordt de diagnose gesteld van diabetes?

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

04:15
Wat wordt er bedoeld met hyperglycemie?

Slide 26 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

06:41
Wat zijn de belangrijkste overeenkomsten tussen type I en type II diabetes?

Slide 27 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

06:41
Wat zijn de belangrijkste verschillen tussen type I en type II diabetes?

Slide 28 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen:

• Jij kunt uitleggen op welke manier de glucosehomeostase werkt
• Jij kunt beschrijven wat er aan de hand is bij mensen met diabetes (type I en type II)
• Jij herkent symptomen van diabetes
• Jij weet hoe mensen met diabetes hun leefstijl moeten aanpassen en kunt hierover advies geven
• Jij kunt beschrijven wat het effect van zoetstoffen is op je lichaam
• Jij herkent verschillende soorten zoetstoffen
• Jij kunt de werking van zoetstoffen beschrijven (zoetkracht t.o.v. sacharose)


Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies