6.4 deel 1 V3a, Oogafwijkingen

Regels van orde
1e keer:  Waarschuwing --> Maximaal 2 namen op het bord
2e keer: Kleine schrijfopdracht in kabinet --> Max. 2 keer
3e keer: Eruit, naar Loket 21

Nooit! 
Geluid uit telefoons / Oordopjes in 
Gooien, Klooien, Rotzooi maken
Eten/drinken 
Mutsen op / Jassen aan / Tassen op tafel  
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Regels van orde
1e keer:  Waarschuwing --> Maximaal 2 namen op het bord
2e keer: Kleine schrijfopdracht in kabinet --> Max. 2 keer
3e keer: Eruit, naar Loket 21

Nooit! 
Geluid uit telefoons / Oordopjes in 
Gooien, Klooien, Rotzooi maken
Eten/drinken 
Mutsen op / Jassen aan / Tassen op tafel  

Slide 1 - Tekstslide

Samen werken aan een rustige gezellige sfeer
  • Stil als een ander aan het woord is.
     Laat iedereen uitpraten
     De docent of degene die de beurt heeft
  • Niet schreeuwen, roepen, hard praten
  • Heb een beetje geduld: Soms wordt je vraag pas beantwoord
     na een blokje uitleg.
     
Nooit! 
Geluid uit telefoons   /   Oordopjes in 
Gooien   /   Eten/drinken
Mutsen op   /   Jassen aan 
Mutsen op   /   Tassen op tafel

Slide 2 - Tekstslide

Pak je spullen:                                

Slide 3 - Tekstslide

Vandaag
6.4 deel I: Oogafwijkingen

  • Quissy!       offline
  • Meten eigen nabijheidspunt & brandpunt
  • Lezen
  • Uitleg
  • Sommen maken
  • Formatieve vraag

Slide 4 - Tekstslide

Doel van deze les
  • Je kunt uitleggen waarom een ooglens boller moet worden om voorwerpen dichter bij scherp te stellen.

  • Je kunt uitleggen wat er gebeurt met de nabijheidspunten en vertepunten bij de oogwijkingen oudziendheid, verziendheid en bijziendheid.

Slide 5 - Tekstslide

Lever practicum in!

Slide 6 - Tekstslide

Leerpunten practicum
Leerpunt 1: 
1/v  + 1/b = 1/f ,  altijd zelfde getal: 1/f = 10 m⁻¹,
dus f = 0,1 m = 10 cm
f = 0,1 

Slide 7 - Tekstslide

Leerpunten practicum
Leerpunt 2: 
Uit de grafiek haal je de formule: y=10-x  -->        1/b = 10 - 1/v
Omgeschreven: 1/b + 1/v = 10 --> 1/b + 1/v = 1/0,1 = 1/f 
Dus weer de lenzenformule die je nu zelf afgeleid hebt!

Slide 8 - Tekstslide

Leerpunten practicum
Leerpunt 3: 
B/V is per definitie de vergroting: Hoe groot is je beeld t.o.v. je voorwerp.
In je tabel heb je gezien dat B/V = b/v,           
Je kunt je vergroting dus berekenen door b/v uit rekenen.               

Slide 9 - Tekstslide

Denken-Delen-Uitwisselen
Bij de vraag die hierna komt:
  1. Denk zelf na in stilte over het antwoord
    en schrijf het op, of teken het
  2. Deel met je buur: Leg het aan elkaar uit, zoek het beste antwoord.
  3. Uitwisselen: Ik kies willekeurig iemand die het komt voordoen op het bord.

Slide 10 - Tekstslide

Denk in stilte na en schrijf je antwoord op:

In je practicum heb je met de grafiek de                             lenzenformule afgeleidt. Deze luidt:                                    
Schrijf onder elkaar op v, b, f:
Daarachter: Waar staat de letter voor?
timer
1:00
v1+b1=f1

Slide 11 - Tekstslide

Deel met je buur er zoek het beste antwoord.

Waar staan v, b en f voor?
timer
1:00
v1+b1=f1

Slide 12 - Tekstslide

Wat is het nabijheidspunt?
A
De beeldafstand als je zo dichtbij mogelijk scherp ziet.
B
Het punt het dichtste bij je oog waar je nog scherp kunt zien.
C
De voorwerpsafstand als je zo dichtbij mogelijk scherp ziet.
D
De afstand van je ooglens tot je netvlies.

Slide 13 - Quizvraag

Uitwisselen:
De volgende persoon mag het uitleggen:

V3

Slide 14 - Tekstslide

Wat is het vertepunt?
A
De voorwerpsafstand als je zo verweg mogelijk scherp ziet.
B
Bij een gezond oog is dat oneindig ver weg.
C
De verste ster die je nog kunt waarnemen.
D
Het punt het verste weg waar je nog scherp kunt zien.

Slide 15 - Quizvraag

Uitwisselen:
De volgende persoon mag het uitleggen:

V3

Slide 16 - Tekstslide

Wat is een geaccomodeerd oog?
A
Een oog dat dichtbij heeft scherpgesteld.
B
Een oog dat ontspannen ver weg scherp ziet.
C
Een aangespannen oogspier met bolle lens.
D
Een oog dat aangepast is met een contactlens of bril.

Slide 17 - Quizvraag

Uitwisselen:
De volgende persoon mag het uitleggen:

V3

Slide 18 - Tekstslide

v = voorwerpsafstand
b = beeldafstand
f = brandpuntafstand (= focusafstand)
v1+b1=f1
v
b
f
f

Slide 19 - Tekstslide

Denk in stilte na en schrijf je antwoord op:

Voor de vergroting N geldt: 

Voor een scherp beeld geldt de lenzenformule:

Ik heb een dia van een potlood scherp afgebeeld op een scherm.
Het potlood staat 15cm van de lens en de lens heeft een f van 10cm. Bereken: Hoe groot is mijn vergrotingsfactor N?
timer
2:00
v1+b1=f1
N=vb

Slide 20 - Tekstslide

Deel met je buur er zoek het beste antwoord.

Voor de vergroting N geldt: 

Voor een scherp beeld geldt de lenzenformule:

Ik heb een dia van een potlood scherp afgebeeld op een scherm.
Het potlood staat 15cm van de lens en de lens heeft een f van 10cm. Bereken: Hoe groot is mijn vergrotingsfactor N?
timer
3:00
v1+b1=f1
N=vb

Slide 21 - Tekstslide

Uitwisselen:
De volgende persoon mag het uitleggen:

V3

Slide 22 - Tekstslide

Zelfstandig lezen
2 min. alleen & in stilte

Lees in je boek blz:
Lezen blz. 197
tot 198 ‘Oogafwijking: oudziend’
  • Schrijf vragen op
  • Maak een samenvatting
timer
2:00

Slide 23 - Tekstslide

Nabijheidspunt

Slide 24 - Tekstslide

Meet het nabijheidspunt




  • Tweetallen
  • 1 test, 1 meet
  • beide 1 oog 
  • met/zonder bril is leuk
timer
5:00

Slide 25 - Tekstslide

Je nabijheidspunt is een v (voorwerpsafstand), want je zit het potlood scherp!

Je oogbol is ongeveer 2,5 cm van binnen, dus je b (beeldafstand) is 2,5 cm. 
Bereken de f van je oog als je het potlood scherp ziet.
v1+b1=f1
v
b
f
f
timer
2:00

Slide 26 - Tekstslide

Als je oog iets heel ver weg scherp ziet, dan komen de stralen evenwijdig op de lens.

Waar komen ze dan samen?

Dus dan geldt: b = f.

Vul in de formule links voor v eens       in.
Wat staat er dan?
v1+b1=f1

Slide 27 - Tekstslide

Dus:
Als f = b en als je oogbol 2,5 cm is aan de binnenkant,

Wat is de f van je oog dan
als je ver weg scherp ziet?
v1+b1=f1
b
f
v=

Slide 28 - Tekstslide

Zelfstandig lezen
3 min. alleen & in stilte

Lees in je boek blz:
De rest:
Vanaf 198 ‘Oogafwijking: oudziend’ t/m 199
  • Schrijf vragen op
  • Maak een samenvatting
timer
3:00

Slide 29 - Tekstslide

Doorsnede van een oog

Slide 30 - Tekstslide

Vertepunt

Als je oogspieren zijn ontspannen 
kun je ver kijken.
Het verste punt wat je kunt zien
heet het vertepunt.

Slide 31 - Tekstslide

Nabijheidspunt

Het punt het dichtste bij wat
je nog scherp kan zien heet
het nabijheidspunt.
jong persoon : ongeveer op 10 cm voor oog
Als je nabijheidspunt verder ligt dan 25 cm van je oog heb je een bril nodig om te kunnen lezen. NIET om te kunnen fietsen etc.


Slide 32 - Tekstslide

Ver weg kijken
is dus het meest ontspannen
voor de oogspier!

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Verziend: oogbol te kort/lens te zwak

Slide 36 - Tekstslide

Bijziend: oogbol te lang/lens te sterk

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Oudziend
  • Ooglens is minder elastisch
  • Je kunt niet goed meer accomoderen.
  • Je hebt een positieve lens nodig

Slide 39 - Tekstslide

Veel tijd over?

Slide 40 - Tekstslide

Werken met zachtjes overleg

Opgaven:
39 t/m 42 & 45 & 46
daarna: 43 & 44
blz. 200
Huiswerk:
39 t/m 46
timer
15:00

Slide 41 - Tekstslide

Doel van deze les
  • Je kunt uitleggen waarom een ooglens boller moet worden om voorwerpen dichter bij scherp te stellen.

  • Je kunt uitleggen wat er gebeurt met de nabijheidspunten en vertepunten bij de oogwijkingen oudziendheid, verziendheid en bijziendheid.

Slide 42 - Tekstslide

Als je bijziend bent zie je voorwerpen dichtbij / ver weg niet scherp
A
Dichtbij
B
Ver weg

Slide 43 - Quizvraag



        
          Deze situatie hoort bij een:
A
Verziend persoon
B
Bijziend persoon

Slide 44 - Quizvraag

Als je bijziend bent, heb je een:
A
Positieve bril nodig
B
Negatieve bril nodig

Slide 45 - Quizvraag

Hiernaast zie je het oog van iemand die
A
bijziend is.
B
verziend is.
C
blind is.
D
oudziend is.

Slide 46 - Quizvraag