6.4 deel 1 v3a-2425, Oogafwijkingen

Pak je spullen:                                
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Pak je spullen:                                

Slide 1 - Tekstslide

Pak je spullen:                                

Slide 2 - Tekstslide

Vandaag
6.4 deel II: Oogafwijkingen + Nogmaals constructie bij lenzen

  • Huiswerkcontrole
  • Vragen over huiswerk
  • Constructie bij positieve lens, reëel beeld
  • Constructie bij positieve lens, virtueel beeld
  • Maken opgaven 43, 44

Slide 3 - Tekstslide

Doel van deze les
  • Je kunt rekenen met de lenzenformule
    (later meer oefening!)

  • Je kunt uitleggen waarom een ooglens boller moet worden om voorwerpen dichter bij scherp te stellen.

  • Je kunt uitleggen wat er gebeurt met de nabijheidspunten en vertepunten bij de oogwijkingen oudziendheid, verziendheid en bijziendheid.

Slide 4 - Tekstslide

Lever practicum in!

Slide 5 - Tekstslide

Leerpunten practicum
  • Leerpunt 1: 
  • B/V is per definitie de vergroting: Hoe groot is je beeld t.o.v. je voorwerp.
  • In je tabel heb je gezien dat B/V = b/v,           
  • Je kunt je vergroting dus berekenen door b/v uit rekenen.               

Slide 6 - Tekstslide

Leerpunten practicum
  • Leerpunt 2: 
  • Uit de grafiek haal je de formule: y=-x+10  -->        1/b = - 1/v + 10
  • Omgeschreven: 1/b + 1/v = 10 --> 1/b + 1/v = 1/0,1 = 1/f 
  • De lenzenformule die je nu zelf afgeleid hebt!

Slide 7 - Tekstslide

Denk in stilte na en schrijf je antwoord op:

In je practicum heb je met de grafiek de                             lenzenformule afgeleidt. Deze luidt:                                    
Schrijf onder elkaar op v, b, f:
Daarachter: Waar staat de letter voor?
timer
2:00
v1+b1=f1

Slide 8 - Tekstslide

Uitwisselen:
De volgende persoon mag het komen tekenen:

H3

Slide 9 - Tekstslide

v = voorwerpsafstand
b = beeldafstand
f = brandpuntafstand (= focusafstand)
v1+b1=f1
v
b
f
f

Slide 10 - Tekstslide

Denken-Delen-Uitwisselen
Bij de vraag die hierna komt:
  1. Denk zelf na in stilte over het antwoord
    en schrijf het op, of teken het
  2. Deel met je buur: Leg het aan elkaar uit, zoek het beste antwoord.
  3. Uitwisselen: Ik kies willekeurig iemand die het komt voordoen op het bord.

Slide 11 - Tekstslide

Denk in stilte na en schrijf je antwoord op:

Ik heb een dia van een potlood scherp afgebeeld op een scherm.
Het potlood staat 15cm van de lens
en de lens heeft een f van 10cm.

Bereken: Hoe ver staat het scherm van de lens?

Gebruik de lenzenformule voor een scherp beeld:






timer
2:00
v1+b1=f1

Slide 12 - Tekstslide

Deel je uitleg met je buur

Ik heb een dia van een potlood scherp afgebeeld op een scherm.
Het potlood staat 15cm van de lens
en de lens heeft een f van 10cm.

Bereken: Hoe ver staat het scherm van de lens?

Gebruik de lenzenformule voor een scherp beeld:






timer
2:00
v1+b1=f1

Slide 13 - Tekstslide

Uitwisselen:
The following person may explain:







V5
V3

Slide 14 - Tekstslide

Zelfstandig lezen
2 min. alleen & in stilte

Lees in je boek blz:
Lezen blz. 197
tot 198 ‘Oogafwijking: oudziend’
  • Schrijf vragen op
  • Maak een samenvatting
timer
2:00

Slide 15 - Tekstslide

Nabijheidspunt

Slide 16 - Tekstslide

Meet het nabijheidspunt




  • Tweetallen
  • 1 test, 1 meet
  • beide 1 oog 
  • met/zonder bril is leuk
timer
5:00

Slide 17 - Tekstslide

Je nabijheidspunt is een v (voorwerpsafstand), want je zit het potlood scherp!

Je oogbol is ongeveer 2,5 cm van binnen, dus je b (beeldafstand) is 2,5 cm. 
Bereken de f van je oog als je het potlood scherp ziet.
v1+b1=f1
v
b
f
f

Slide 18 - Tekstslide

Als je oog iets heel ver weg scherp ziet, dan komen de stralen evenwijdig op de lens.

Waar komen ze dan samen?

Vul in de formule links voor v eens        in.
Wat staat er dan?

Dus dan geldt: b = f.


v1+b1=f1

Slide 19 - Tekstslide

Dus:
Als f = b en als je oogbol 2,5 cm is aan de binnenkant,

Wat is de f van je oog dan
als je ver weg scherp ziet?
v1+b1=f1
b
f
v=

Slide 20 - Tekstslide

Zelfstandig lezen
3 min. alleen & in stilte

Lees in je boek blz:
De rest:
Vanaf 198 ‘Oogafwijking: oudziend’ t/m 199
  • Schrijf vragen op
  • Maak een samenvatting
timer
3:00

Slide 21 - Tekstslide

Doorsnede van een oog

Slide 22 - Tekstslide

Vertepunt

Als je oogspieren zijn ontspannen 
kun je ver kijken.
Het verste punt wat je kunt zien
heet het vertepunt.

Slide 23 - Tekstslide

Nabijheidspunt

Het punt het dichtste bij wat
je nog scherp kan zien heet
het nabijheidspunt.
jong persoon : ongeveer op 10 cm voor oog
Als je nabijheidspunt verder ligt dan 25 cm van je oog heb je een bril nodig om te kunnen lezen. NIET om te kunnen fietsen etc.


Slide 24 - Tekstslide

Ver weg kijken
is dus het meest ontspannen
voor de oogspier!

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Verziend: oogbol te kort/lens te zwak

Slide 28 - Tekstslide

Bijziend: oogbol te lang/lens te sterk

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Oudziend
  • Ooglens is minder elastisch
  • Je kunt niet goed meer accomoderen.
  • Je hebt een positieve lens nodig

Slide 31 - Tekstslide

Veel tijd over?

Slide 32 - Tekstslide

Werken met zachtjes overleg

Opgaven:
39 t/m 42 & 45 & 46
blz. 200
Huiswerk:
39 t/m 42 & 45 & 46
timer
15:00

Slide 33 - Tekstslide

Doel van deze les
  • Je kunt uitleggen waarom een ooglens boller moet worden om voorwerpen dichter bij scherp te stellen.

  • Je kunt uitleggen wat er gebeurt met de nabijheidspunten en vertepunten bij de oogwijkingen oudziendheid, verziendheid en bijziendheid.

Slide 34 - Tekstslide

Als je bijziend bent zie je voorwerpen dichtbij / ver weg niet scherp
A
Dichtbij
B
Ver weg

Slide 35 - Quizvraag



        
          Deze situatie hoort bij een:
A
Verziend persoon
B
Bijziend persoon

Slide 36 - Quizvraag

Als je bijziend bent, heb je een:
A
Positieve bril nodig
B
Negatieve bril nodig

Slide 37 - Quizvraag

Hiernaast zie je het oog van iemand die
A
bijziend is.
B
verziend is.
C
blind is.
D
oudziend is.

Slide 38 - Quizvraag