Na een korte klank schrijf je vaak een -ch
zacht, bocht, lachen, kachel, lichaam, recht, specht, wacht...
Na een lange klank schrijf je vaak een -g
kraag, regenboog, leegte, bedriegen, liegen, buigen, lagen
Uitspraak ch: soms g (chroom), soms tsj (chatten), soms sj (chocola)