Samengestelde zinnen ontleden

Samengestelde zinnen ontleden

Het benoemen van hoofd- en bijzinnen
A3A - dinsdag 3 september
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Samengestelde zinnen ontleden

Het benoemen van hoofd- en bijzinnen
A3A - dinsdag 3 september

Slide 1 - Tekstslide


Wat ga je doen deze les?
Ik doe mee met deze lessonUp en verbeter daarmee mijn kennis en vaardigheid rondom het ontleden van samengestelde zinnen.
Ik ga aan de slag met :opdracht 2 (blz. 134 -135) en opdracht 3 t/m 7 (135 t/m 140)
Ik lees dit lesuur in mijn leesboek.

Slide 2 - Poll

Doelen van de les

1. Je kan hoofdzinnen en bijzinnen aanwijzen in een zin.
2. Je kan bijzinnen als volgt benoemen:
  • onderwerpszin
  • lijdend voorwerpszin
  • meewerkend voorwerpszin
  • bijwoordelijke bijzin

Slide 3 - Tekstslide

Weet je het nog?
Samengestelde zin = een zin met twee of meer persoonsvormen:

1. Ik ging naar het dorp en ik kocht daar een ijsje.
2. Toen ik gisteren naar het dorp ging, kocht ik daar een ijsje.

Slide 4 - Tekstslide

Weet je het nog?
Hoofdzin = een zin waarin onderwerp en persoonsvorm naast elkaar staan:


Slide 5 - Tekstslide

Weet je het nog?
Hoofdzin = een zin waarin onderwerp en persoonsvorm meestal niet scheidbaar zijn:

1. Ik ging naar het dorp en ik kocht daar een ijsje.


Slide 6 - Tekstslide

Weet je het nog?
Hoofdzin = een zin waarin onderwerp en persoonsvorm naast elkaar staan:

2. Toen ik gisteren naar het dorp ging, kocht ik daar een ijsje.


Slide 7 - Tekstslide

Weet je het nog?
Hoofdzin = een zin waarin onderwerp en persoonsvorm naast elkaar staan:

1. Ik ging naar het dorp en ik kocht daar een ijsje.
    Hoofdzin                         + Hoofdzin
2. Toen ik gisteren naar het dorp ging, kocht ik daar een ijsje.
     Bijzin                                                             + Hoofdzin


Slide 8 - Tekstslide

Even oefenen
Als je het weer helemaal weet en snapt, laat je dat even zien in de volgende oefening:

Slide 9 - Tekstslide

Benoem de bijzin in de volgende zin:
Karel roept naar zijn klasgenoten, maar zij horen hem niet.
A
Karel roept naar zijn klasgenoten
B
maar zij horen hem niet
C
Het zijn twee hoofdzinnen

Slide 10 - Quizvraag

Benoem de bijzin in de volgende zin:
Karel roept naar zijn klasgenoten, dat ze zijn tas moeten meenemen.
A
Karel riep naar zijn klasgenoten
B
dat ze zijn tas moeten meenemen
C
Het zijn twee hoofdzinnen

Slide 11 - Quizvraag

Benoem de bijzin in de volgende zin:
Omdat het eindelijk droog is, kan ik naar de supermarkt
A
Omdat het eindelijk droog is
B
kan ik naar de supermarkt
C
Het zijn twee hoofdzinnen

Slide 12 - Quizvraag

Benoem de bijzin in de volgende zin:
Ik vroeg je of je worst lust.
A
Ik vroeg je
B
of je worst lust
C
Het zijn twee hoofdzinnen

Slide 13 - Quizvraag

Benoem de bijzin in de volgende zin:
Kom je vanavond of kom je vanmiddag?
A
Kom je vanavond
B
of kom je vanmiddag?
C
Het zijn twee hoofdzinnen

Slide 14 - Quizvraag

Gelukt? Mooi!
Dan gaan we nu verder met het benoemen van de bijzinnen.

Slide 15 - Tekstslide

Hoe zat het ook alweer?
1. Onderscheid eerst de hoofdzin en de bijzin.
2. Ontleed de hoofdzin zoals je dat gewend bent.
3. Achterhaal daarna de functie van de bijzin.

Slide 16 - Tekstslide

Lijdend voorwerpszin
Bij een lijdend voorwerpszin heeft de bijzin de functie van het lijdend voorwerp.

Een lijdend voorwerpszin begint meestal met de voegwoorden dat en of.

Slide 17 - Tekstslide

Lijdend voorwerpszin
Ze besloot dat ze dit weekend haar kamer op zou ruimen.
1. Bepaal de hoofdzin en de bijzin.
Ze besloot dat ze dit weekend haar kamer op zou ruimen.
2. Ontleed de hoofdzin. pv: besloot ow: Ze
3. Ga dan door met ontleden tot je bij de functie van de bijzin bent aangekomen: Wat besloot ze? Dat ze dit weekend haar kamer op zou ruimen. = Lv.zin

Slide 18 - Tekstslide

Bijwoordelijke bijzin
Bij een bijwoordelijke bijzin heeft de bijzin de functie van een bijwoordelijke bepaling. 
De bijzin is dus de bijwoordelijke bepaling van de hoofdzin. De bijzin geeft bijvoorbeeld antwoord op waar, waarom of wanneer iets plaatsvindt.
Een bijwoordelijke bijzin begint meestal met de voegwoorden toen, omdat, nadat, doordat, hoewel, terwijl, zodat, als.

Slide 19 - Tekstslide

Bijwoordelijke bijzin
Omdat ze haar huiswerk moest maken, richtte ze haar kamer niet opnieuw in.
1. Bepaal hoofdzin en bijzin.
Omdat ze haar huiswerk moest maken, richtte ze haar kamer niet opnieuw in.


Slide 20 - Tekstslide

Bijwoordelijke bijzin
Omdat ze haar huiswerk moest maken, richtte ze haar kamer niet opnieuw in.
2. Ontleed de hoofdzin.
pv = richtte                                              lv= haar kamer
ow = ze                                                      mv= x
bwb = niet, opnieuw

 

Slide 21 - Tekstslide

Bijwoordelijke bijzin
Omdat ze haar huiswerk moest maken, richtte ze haar kamer niet opnieuw in. 

3. Bepaal de functie van de bijzin.
De bijzin geeft antwoord op de vraag waarom iets gebeurt: bijwoordelijke bijzin.

Slide 22 - Tekstslide

Onderwerpszin
Een onderwerpszin is een bijzin die het onderwerp is van de hoofdzin.
Een onderwerpszin begint meestal met de voegwoorden of en dat (net als de lijdend voorwerpszin).
Een onderwerpszin staat meestal vooraan in de samengestelde zin.

Slide 23 - Tekstslide

Onderwerpszin
Dat meisje dat daar op straat loopt, schijnt aardig te zijn.
1. Ontleed de hoofdzin.
pv = schijnt
ow = ?
Je mist nu in de hoofdzin een onderwerp. Dat betekent dat de bijzin de functie heeft van onderwerp: onderwerpszin.

Slide 24 - Tekstslide

Meewerkend voorwerpszin
Een meewerkend voorwerpszin is een bijzin die de functie heeft van het meewerkend voorwerp.

Een meewerkend voorwerpszin begint meestal met aan, voor of wie.

Slide 25 - Tekstslide

Meewerkend voorwerpszin
Wie het nu nog niet begrijpt, leg ik het nog een keer uit.
pv = leg                                          wg= leg uit
ow = ik                                            lv= het
                                                           bwb=nog een keer
Nu op zoek naar meewerkend voorwerp:
Aan/voor wie leg ik het uit? 
Wie het nu nog niet begrijpt = meewerkend voorwerpszin.

Slide 26 - Tekstslide

Wat is de functie van de bijzin?
Wie de wedstrijd wint, wordt zeker kampioen.
A
ow-zin
B
lv-zin
C
mv-zin
D
bw-zin

Slide 27 - Quizvraag

Wat is de functie van de bijzin?
Degene die het hoogste cijfer heeft, geeft de docent een prijs.
A
ow-zin
B
lv-zin
C
mv-zin
D
bw-zin

Slide 28 - Quizvraag

Wat is de functie van de bijzin?
Als het morgen dooit, kunnen de schaatswedstrijden niet doorgaan.
A
ow-zin
B
lv-zin
C
mv-zin
D
bw-zin

Slide 29 - Quizvraag

Wat is de functie van de bijzin?
Ik heb gedroomd dat corona volgende week voorbij is.
A
ow-zin
B
lv-zin
C
mv-zin
D
bw-zin

Slide 30 - Quizvraag

Check: heb je de doelen van de les behaald?
Herhaling van periode 2
1. Je kan hoofdzinnen en bijzinnen aanwijzen in een zin.
2. Je kan bijzinnen als volgt benoemen:
  • onderwerpszin
  • lijdend voorwerpszin
  • meewerkendvoorwerpszin
  • bijwoordelijke bijzin

Slide 31 - Tekstslide

Heb je de lesdoelen van vandaag behaald?
😒🙁😐🙂😃

Slide 32 - Poll