Tijdens je examen neem je deel aan een debat over de stelling. De stellnig is gelijk aan de stelling van spreken.
Je weet pas 5 minuten voor die tijd of je voor of tegen bent én wie je debatgenoten zijn.
Let op: dit onderdeel gaan we dus niét oefenen. Dit is het.
Slide 4 - Tekstslide
Wat weet je nog van de vorige les over debatteren? Geef zoveel mogelijk antwoorden.
Slide 5 - Woordweb
Je snapt dat dit er met de coronomaatregelen iets anders uitziet he? 1,5 meter is gegarandeerd
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
fases van een debat
we bekijken zo de fases va het debat nog eens los. Eerst geef ik de theorie, dan bekijken we een voorbeeld, waarbij ik vragen stel. Doel is dat je weet wat er per fase van jou als deelnemer verwacht wordt.
(je krijgt geen punten aftrek als je iets vergeet)
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Video
00:00
twee opzetbeurten...
kijk kritisch, denk aan de theorie, daarna volgt een vraag
Slide 11 - Tekstslide
00:21
Wie heet deze jongen allemaal welkom?
Slide 12 - Open vraag
01:01
ik vond deze jongen
A
overtuigend
B
niet overtuigend
Slide 13 - Quizvraag
01:10
hey.. hij zegt iets anders.
Het is niet erg als je niet precies de termen mededebaters, opponenten, jury, publiek gebruikt. Je moet gewoon even formeel alle aanwezigen welkom heten.
Slide 14 - Tekstslide
02:44
twee opzetbeurten gezien. Wie was overtuigender?
A
voorstanders (1)
B
tegenstanders (2)
Slide 15 - Quizvraag
02:44
Wat doen studenten aan de overkant als één van de kanten de opzetbeurt geeft?
Slide 16 - Open vraag
fase 2: reactiefase (8minuten)
* iedereen doet mee
* om beoordeeld te worden neem je minimaal 3x het woord (anders 1,0)
* als je het woord wilt ga je staan
* je moet er samen uitkomen, er is niemand die beurten geeft
* ga zitten als je uitgesproken bent
Slide 17 - Tekstslide
fase 2: je opties
nieuw argument
reactie
aanvulling
verduidelijking
"Jury ik wil een nieuw argument inbrengen"
"Jury ik wil graag reageren op...."
"Jury ik wil graag mijn collega aanvullen"
"jury ik wil graag om verduidelijking vragen"
Gebruik het a.u.b.-model
Argument, uitleg, voorbeeld.
Geef aan op wie je wilt reageren.
Vat samen wat diegene gezegd heeft.
Weerleg het argument.
Geef aan wie je wilt aanvullen.
Geef aan wat diegene zei.
vul aan.
Geef aan wat er gezegd is.
Vraag om verduidelijking.
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Video
02:52
in deze situatie krijgen de studenten het woord van een debatleider. In de examenpraktijk zal één student het woord krijgen van de jury, daarna moeten jullie het onderling uitzoeken.
Slide 20 - Tekstslide
03:25
wat herken je van de theorie in deze beurt?
Slide 21 - Woordweb
03:42
Wat vergeet deze jongen? Goede beurt?
Slide 22 - Woordweb
04:35
wat had deze dame eerst moeten zeggen? Beste jury, .....
Slide 23 - Open vraag
05:13
Toegegeven, deze jongen schreeuwt erg. Maar, waarom is dit wel een goede interruptie?
Slide 24 - Woordweb
fase 3: freeze! (1,5 minuten)
voorstanders en tegenstanders gaan uit elkaar en overleggen kort.
Wat is er gezegd? wat kunnen wij gebruiken?
Persoon die de slotbeurt doet, maakt aantekeningen.
Bedenk samen een uitsmijter.
Slide 25 - Tekstslide
fase 4: slotbeurten
* tegenstanders eerst
* 1 persoon per team (niet die opzetbeurt deed)
* kan meetellen voor je beoordeling
* een goede opzetbeurt bevat:
- mensen aanspreken (jury, mededebaters, publiek, opponenten)
- stelling + standpunt herhalen
- beste argumenten herhalen (die niet weerlegd zijn) of jullie beste weerleggingen herhalen.
- bedanken én uitsmijter
(je krijgt geen aftrek als je een onderdeel vergeet)
Slide 26 - Tekstslide
Slide 27 - Video
12:56
Vergelijk de twee slotbeurten. Wat valt je op?
Slide 28 - Open vraag
Tot slot
Het beoordelingsmodel van het debat heb ik in cum laude gezet. Kijk dat eens rustig door. Vragen mag je natuurlijk stellen.
Op zich moet dit voldoende informatie zijn om het debat uit te voeren. We gaan dit niet oefenen.
als je je voorbereid op je presentatie, dan lukt dit debat ook wel. Enige punt waar het echt mis kan gaan is als je niet 3x spreekt in de reactiefase.
Slide 29 - Tekstslide
Volgende les:
we gaan door met schrijven.
Je hebt hiervoor boek B van Nu Nederlands nodig. (zoek het op)