Spelling H.6-mavo2

Doel van deze les is dat je weet hoe je afkortingen schrijft in combinatie met andere woorden en werkwoorden kunt spellen m.b.v. het schema
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Doel van deze les is dat je weet hoe je afkortingen schrijft in combinatie met andere woorden en werkwoorden kunt spellen m.b.v. het schema

Slide 1 - Tekstslide

Nu eerst een terugblik.


Ga naar Lessonup.student.io

Slide 2 - Tekstslide

Wat is juist?
A
Pinksteren
B
pinksteren
C

Slide 3 - Quizvraag

Wat is juist?
A
havo
B
HAVO

Slide 4 - Quizvraag

Wat is juist?
A
aardrijkskunde
B
Aardrijkskunde

Slide 5 - Quizvraag

Wat is juist?
A
de volkskrant
B
de Volkskrant

Slide 6 - Quizvraag

Wat is juist?
A
maandag
B
Maandag

Slide 7 - Quizvraag

Wat is juist?
A
December
B
december

Slide 8 - Quizvraag

Wat is juist?
A
vmbo
B
VMBO

Slide 9 - Quizvraag

Zo schrijf je een werkwoord – Gebruik de ...... of ...... om te zien of het werkwoord een persoonsvorm is.
A
vraagproef- tijdproef
B
andere tijd- vraagproef
C
meervoud-enkelvoud
D
enkelvoud-tijdproef

Slide 10 - Quizvraag

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Je zet een komma in een zin
tussen twee :
A
aanhalingstekens
B
persoonsvormen
C
onderwerpen
D
dubbele punten

Slide 14 - Quizvraag

Een dubbele punt staat achter een aankondiging of voor een
A
citaat
B
persoonsvorm
C
opsomming
D
tegenstelling

Slide 15 - Quizvraag

Als je de lange vorm van het bijvoeglijk naamwoord spelt, moet je soms ook de laatste letter
A
weglaten
B
met een hoofdletter schrijven
C
tussen aanhalingstekens zetten
D
verdubbelen

Slide 16 - Quizvraag

De stam is de kortste vorm van het werkwoord, de ik-vorm
in de
A
tegenwoordige tijd
B
voltooide tijd
C
verleden tijd
D
toekomende tijd

Slide 17 - Quizvraag

Als een zelfstandig naamwoord in het enkelvoud eindigt op -ee, maak je het
meervoud met
A
-een
B
-ën
C
-en
D
eën

Slide 18 - Quizvraag

De infinitief eindigt meestal op
A
-t
B
-d
C
-en.
D
-dt

Slide 19 - Quizvraag

Je gebruikt ook een hoofdletter
• bij namen: Ryan, Veldkamp;
• bij aardrijkskundige namen:
• bij woorden die van namen zijn afgeleid
A
goed
B
fout

Slide 20 - Quizvraag