Celien houdt niet van pretparken, maar haar broer Sam is er verzot op.
Maar – echter – toch - desalniettemin – desondanks –daarentegen
Voorbeeld
Voorbeeld:
Veel kinderen lusten geen groentje, zoals spruitjes.
Zo – als – zoals – bijvoorbeeld- neem nou
Opsomming
Voorbeeld:
In pretpark Walibi zijn vele attracties. Er is een achtbaan en een draaimolen. Verder is er een grote glijbaan. Daarnaast is Walibi beroemd om zijn waterbaan.
En – of – ook – verder- daarnaast – bovendien – ten eerste – ten tweede – ten slotte
Conclusie
Voorbeeld:
Omdat Sam erg van pretparken houdt, vindt hij het dus niet leuk wanneer Celien meegaat.
Dus – kortom - concluderend)
Reden
Geeft een verklaring waarom iemand iets zegt of doet.
Voorbeeld
Celien gaat niet in de achtbaan, want zij heeft hoogtevrees.
Want – omdat – daarom
Mening en argument
Iemand geeft zijn mening en onderbouwt zijn mening met argumenten.
Voorbeeld
Ik vind pretparken niet leuk, omdat ik niet van achtbanen houd.
Mening:
Ik vind – volgens mij – mijn mening is
Argument:
Omdat – daarom – want - immers
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2
In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Wat gaan we doen?
- Theorie behandelen
- Aantekening noteren
- Werken aan opdrachten
Tegenstelling
Voorbeeld:
Celien houdt niet van pretparken, maar haar broer Sam is er verzot op.
Maar – echter – toch - desalniettemin – desondanks –daarentegen
Voorbeeld
Voorbeeld:
Veel kinderen lusten geen groentje, zoals spruitjes.
Zo – als – zoals – bijvoorbeeld- neem nou
Opsomming
Voorbeeld:
In pretpark Walibi zijn vele attracties. Er is een achtbaan en een draaimolen. Verder is er een grote glijbaan. Daarnaast is Walibi beroemd om zijn waterbaan.
En – of – ook – verder- daarnaast – bovendien – ten eerste – ten tweede – ten slotte
Conclusie
Voorbeeld:
Omdat Sam erg van pretparken houdt, vindt hij het dus niet leuk wanneer Celien meegaat.
Dus – kortom - concluderend)
Reden
Geeft een verklaring waarom iemand iets zegt of doet.
Voorbeeld
Celien gaat niet in de achtbaan, want zij heeft hoogtevrees.
Want – omdat – daarom
Mening en argument
Iemand geeft zijn mening en onderbouwt zijn mening met argumenten.
Voorbeeld
Ik vind pretparken niet leuk, omdat ik niet van achtbanen houd.
Mening:
Ik vind – volgens mij – mijn mening is
Argument:
Omdat – daarom – want - immers
Slide 1 - Tekstslide
Strafwerk
Morgen inleveren 50 x
Ik moet mijn huiswerk maken
Ian 100x
Teun 100x
Ninon 100x
Slide 2 - Tekstslide
Wat gaan we doen?
- Quiz
- Aan opdrachten werken
Slide 3 - Tekstslide
Bij verkennend lezen, lees je de tekst:
A
Helemaal
B
Voor de helft
C
Niet
Slide 4 - Quizvraag
Bij intensief lezen, lees je de tekst:
A
Helemaal
B
Voor de helft
C
Nog niet
Slide 5 - Quizvraag
Een kenmerk van verkennend lezen is:
A
Je bekijkt de tekst: titel, tussenkopjes, plaatjes.
B
Je zoekt de woorden op die je niet begrijpt.
C
Je leest de tekst intensief.
Slide 6 - Quizvraag
Een voorbeeldtekst bij informeren is:
A
Een mop
B
Een nieuwsbericht
C
Een advertentie
D
Een recept
Slide 7 - Quizvraag
Een voorbeeldtekst bij activeren is:
A
Een leesboek
B
Een achtergrondartikel
C
Een reclamefolder
D
Een recensie
Slide 8 - Quizvraag
Met het tekstdoel overtuigen wil de schrijver:
A
Dat de lezer iets doet.
B
De lezer vermaken.
C
De lezer informatie geven.
D
Ervoor zorgen dat de lezer het met hem eens is of wordt.
Slide 9 - Quizvraag
Met het tekstdoel instructie geven, wil de schrijver:
A
De lezer vermaken.
B
Dat de lezer iets doet.
C
De lezer informatie geven.
D
Uitleggen aan de lezer hoe hij iets moet doen.
Slide 10 - Quizvraag
Ik heb donkere haren, maar mijn broertje heeft blond haar. Welk tekstverband geeft 'maar' aan:
A
Voorbeeld
B
Opsomming
C
Tegenstelling
D
Conclusie
Slide 11 - Quizvraag
Ik moet vandaag nog een hoop werk doen. Ten eerste moet ik mijn kamer opruimen. Ten tweede moet ik het gras maaien. Daarna moet ik boodschappen gaan doen voor het weekend. Welk tekstverband geven de signaalwoorden: 'ten eerste, ten tweede, daarna' aan:
A
Tegenstelling
B
Conclusie
C
Reden
D
Opsomming
Slide 12 - Quizvraag
Miguel moet meer aan sport doen, want hij krijgt een buikje. Welk tekstverband geeft het woord 'maar' aan:
A
Tegenstelling
B
Voorbeeld
C
Conclusie
D
Reden
Slide 13 - Quizvraag
Ze wil gaan winkelen, omdat ze nieuwe kleren nodig heeft. Welk tekstverband geeft het woord 'omdat' aan:
A
Opsomming
B
Mening - argument
C
Reden
D
Conclusie
Slide 14 - Quizvraag
Mark was erg tevreden met zijn zes voor wiskunde, maar Robert was teleurgesteld vanwege zijn zes. De reacties op de cijfers voor het proefwerk waren dus erg wisselend.
Welk tekstverband geeft het woord 'dus' aan:
A
Opsomming
B
Mening - argument
C
Conclusie
D
Voorbeeld
Slide 15 - Quizvraag
Ik ben bang voor muizen, omdat ik een keer gebeten ben door een muis. Welk tekstverband geeft het woord 'omdat' aan:
A
Tegenstelling
B
Mening - argument
C
Reden
D
Voorbeeld
Slide 16 - Quizvraag
Eens nieuwsbericht in de krant heeft de volgende opbouw:
A
Kop
Uitwerking
Inleiding
B
Inleiding
Kop
Uitwerking
C
Kop
Inleiding
Uitwerking
Slide 17 - Quizvraag
Een kenmerk van een nieuwsbericht is:
A
Een dikgedrukte, opvallende kop (titel)
B
Het bevat meningen.
C
De tekst is niet verdeeld in kolommen.
Slide 18 - Quizvraag
Wat is NIET een kenmerk van een nieuwsbericht:
A
Een opvallende inleiding
B
De tekst is verdeeld in kolommen
C
Bovenaan staat vaak de naam van de verslaggever/schrijver
D
Een nieuwsbericht bevat meningen
Slide 19 - Quizvraag
In een nieuwsbericht beschrijft de schrijver:
A
Zijn mening
B
Vooral feiten
Slide 20 - Quizvraag
Een nieuwsbericht is:
A
Objectief (onpartijdig)
B
Subjectief (mening geeft zijn schrijver)
Slide 21 - Quizvraag
Het doel van de titel bij een nieuwsbericht is:
A
Om de aandacht te trekken
B
Het heeft geen doel, het hoort zo.
Slide 22 - Quizvraag
In de inleiding van een nieuwsbericht staat vaak:
A
Een conclusie
B
Samenvatting van het hele nieuwsbericht (het belangrijkst)