Les 3

1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
CommunicatieHBOStudiejaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Om de spelling van woorden aan te leren kun je verschillende ...... toepassen. Bijvoorbeeld de/het ..... , waarbij je schrijft wat je hoort
A
principes; bijvoorbeeld het hoofdprincipe
B
strategieën; bijvoorbeeld de analogiestrategie
C
strategieën; bijvoorbeeld de fonologische strategie
D
principes; bijvoorbeeld het syllabisch principe

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Of je past de ..... toe, waarbij je een woord vergelijkt met een ander woord.
A
hulpstrategie
B
fonologische strategie
C
morfologische strategie
D
analogiestrategie

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Gebruik je de ...... dan verzin je een ezelsbruggetje voor de spelling van een woord.

Slide 7 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De Nederlandse spelling is op vier hoofdprincipes gebaseerd. In het algemeen geldt voor Nederlandse woorden dat je voor elke spraakklank een apart teken schrijft, zoals in ‘stok’. We noemen dit ...
A
het etymologisch principe
B
het fonologisch principe
C
het morfologisch principe
D
de regel van gelijkvormigheid

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Dit is echter niet het enige principe dat onze spelling bepaalt. Bij een leenwoord zoals ‘bureau’ en een au-woord zoals ‘blauw’ geldt ...
A
het etymologisch principe
B
het morfologisch principe
C
het hoofdprincipe
D
de regel van gelijkvormigheid

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij woorden met een korte of een lange klank, zoals ‘jager’ en ‘bakker’ geldt ....
A
het etymologisch principe
B
het syllabisch principe
C
het morfologisch principe
D
de regel van gelijkvormigheid

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

En je schrijft ‘web’ en ‘hond’ in plaats van ‘wep’ en ‘hont’ vanwege het .....; specifieker de regel van.....
A
het syllabisch principe; de regel van gelijkvormigheid
B
het fonologisch principe; de regel van overeenkomst
C
het morfologisch principe; de regel van gelijkvormigheid
D
het syllabisch principe; de regel van overeenkomst

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 12 - Tekstslide

Validiteit: toets de toets wat hij beoogt te toetsen?Is d etoets representatief voor dagene wat men met de toets wil nagaan?

Betrouwbaarheid: ia de toetsscore betrouwbaar? Meet de toets echt iets? Bij volgende afname zou dezelfde score moeten verschijnen en niet een totaal andere score. 

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welk instructieprincipe bij:
saus, touw, cadeau, computer, chocolade en bioscoop?

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Een kind schrijft:

gevaarluk

Met welk instructieprincipe ga je aan de slag?

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Een kind schrijft:

hant, bet, hont, hooft, bat, mont

Welke instructieprincipe gebruik je?


Slide 19 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

joi
Jouw lesdoel

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 24 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld van een  algoritme

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies