Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
ZINSONTLEDING PV & OND
ZINSONTLEDING
Persoonsvorm en onderwerp
1 / 34
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Nederlands
Voortgezet speciaal onderwijs
Leerroute 1
In deze les zitten
34 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
ZINSONTLEDING
Persoonsvorm en onderwerp
Slide 1 - Tekstslide
Zet deze zin in de verleden tijd:
Ze is ziek
Slide 2 - Open vraag
Zet deze zin in de tegenwoordige tijd:
Ze gaf haar een koekje, en ze dronk uit haar fles.
Slide 3 - Open vraag
PERSOONSVORM
- De woorden die je hebt veranderd van tijd, zijn
persoonsvormen
.
- Persoonsvorm: het
werkwoord
in de zin dat van tijd kan veranderen.
- tegenwoordige tijd <--> verleden tijd.
Ze is ziek <--> Ze was ziek.
Slide 4 - Tekstslide
PERSOONSVORM
In een zin kunnen er meerdere persoonsvormen zijn.
--> Alle woorden die van tijd kunnen veranderen zijn persoonsvormen.
Ik
ga
eten en ik
ga
daarna sporten.
Ik
fiets
naar school, maar Marie
gaat
met de auto.
Slide 5 - Tekstslide
Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Joris drinkt een kopje koffie.
A
Joris
B
Koffie
C
Drinkt
D
Een
Slide 6 - Quizvraag
Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Nicky kijkt de nieuwe James Bond film.
A
Nicky
B
Film
C
Bond
D
Kijkt
Slide 7 - Quizvraag
Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Tirza is vijf minuten te laat.
A
is
B
Tirza
C
laat
D
te
Slide 8 - Quizvraag
Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Anna rent naar de bus.
A
naar
B
rent
C
bus
D
Anna
Slide 9 - Quizvraag
Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Wat is de persoonsvorm in deze zin?
A
Wat
B
Deze
C
Persoonsvorm
D
is
Slide 10 - Quizvraag
Persoonsvorm
Slide 11 - Woordweb
ZINSDEELPROEF
Een zin bestaat uit
zinsdelen.
Zinsdelen zijn stukjes die voor de persoonsvorm kunnen staan.
Slide 12 - Tekstslide
ZINSDEELPROEF
Ik
loop
vandaag naar school.
Vandaag
loop
ik naar school.
Naar school
loop
ik vandaag.
Slide 13 - Tekstslide
ZINSDEELPROEF
De jongens en de meisjes van het Valuascollege lopen blij naar school.
Slide 14 - Tekstslide
ZINSDEELPROEF
Blij
lopen
de jongens en de meisjes van het Valuascollege naar school.
Naar school
lopen
de jongens en de meisjes van het Valuascollege blij.
De jongens en de meisjes van het Valuascollege
lopen
blij naar school.
* De Jongens lopen blij naar school en de meisjes van het Valuascollege
Slide 15 - Tekstslide
Uit hoeveel zinsdelen bestaat deze zin?
Ik eet een koekje vandaag
A
5
B
3
C
4
D
1
Slide 16 - Quizvraag
Uit hoeveel zinsdelen bestaat deze zin?
Ik kocht vier jaar geleden een laptop.
A
4
B
5
C
7
D
3
Slide 17 - Quizvraag
WIE?
Joris
drinkt
een kopje koffie.
Wie drinkt?
Wie doet hier iets?
Slide 18 - Tekstslide
Anna
rent
naar de bus
Wie rent?
Wie doet hier iets?
Slide 19 - Tekstslide
Sarah
is
docent
Wie is?
Wie is hier iets?
Slide 20 - Tekstslide
ONDERWERP
Het onderwerp is degene die iets doet, of die iets is.
Joris
drinkt
.
Anna
rent
.
Sarah
is
knap.
Pien
is
leraar.
Slide 21 - Tekstslide
ONDERWERP
De persoonsvorm past zich aan aan degene die iets doet.
--> De persoon is dan het onderwerp.
Ik
loop
naar school.
Jij
loopt
naar school.
Wij
lopen
naar school.
Slide 22 - Tekstslide
ONDERWERP
Het onderwerp hoeft niet altijd een persoon te zijn!
De kat
slaapt
.
De tafel
is
groen.
Het melkpak
is
leeg.
Slide 23 - Tekstslide
ONDERWERP
Het onderwerp is de persoon of datgene dat iets doet of is, en alles wat daarbij hoort.
Celina
eet
een koekje.
Het meisje met de mooie blonde haren die vaak niet op tijd naar de lessen wiskunde komt,
eet
een koekje.
Slide 24 - Tekstslide
ONDERWERP
Onderwerpen kunnen ook meerder personen of dingen zijn:
Ik en mijn vriend
gaan
naar Amsterdam.
Wie gaan? -->
Ik en mijn vriend
.
Slide 25 - Tekstslide
ONDERWERP
Maar let op:
Ik
ga
naar Amsterdam met mijn vriend.
--> Alleen 'ik' is onderwerp.
Waarom?
Slide 26 - Tekstslide
Waarom is alleen 'ik' onderwerp in de zin:
'Ik ga naar Amsterdam met mijn vriend'
Slide 27 - Open vraag
Wat is in deze zin het onderwerp?
Marit leest uit een boek.
A
leest
B
een boek
C
Marit
D
uit
Slide 28 - Quizvraag
Wat is in deze zin het onderwerp?
Sophie en haar moeder eten koekjes.
A
Sophie
B
Sophie en haar moeder
C
koekjes
D
eten
Slide 29 - Quizvraag
Wat is in deze zin het onderwerp?
In Afrika is Sasha op vakantie.
A
In Afrika
B
Afrika
C
Sasha
D
vakantie
Slide 30 - Quizvraag
Wat is in deze zin het onderwerp?
Mijn auto startte vanmorgen niet.
A
Mijn auto
B
vanmorgen
C
startte
D
niet
Slide 31 - Quizvraag
Wat is in deze zin het onderwerp?
De man die altijd op de derde verdieping van dit gebouw te vinden is, is vandaag aan het lezen.
A
De man
B
vandaag
C
dit gebouw
D
De man die altijd op de derde verdieping van dit gebouw te vinden is
Slide 32 - Quizvraag
Wat is in deze zin het onderwerp?
Sander liep naar school met Joep.
A
school
B
Joep
C
Sander
D
Sander met Joep
Slide 33 - Quizvraag
onderwerp
Slide 34 - Woordweb
Meer lessen zoals deze
Les 2- zinsdelen
Januari 2019
- Les met
15 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 1
Les 2- zinsdelen
September 2017
- Les met
17 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 3
HS 1 gram pv en zinsdelen
Oktober 2021
- Les met
12 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
Les 1 Gram zd hs. 1 zinsdelen en pv
Oktober 2020
- Les met
14 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
2TH Bijwoordelijke bepaling
November 2021
- Les met
22 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
Talent 1.7 - Zinsdelen, persoonsvorm, zinsdeelproef en onderwerp
Januari 2024
- Les met
18 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
Talent 1.7 - Zinsdelen, persoonsvorm, zinsdeelproef en onderwerp
November 2024
- Les met
18 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
Les 2- zinsdelen
September 2018
- Les met
14 slides